Boek Organizational behaviour
Hoofdstuk 1
Organizational behaviour: een vakgebied dat de impact onderzoekt die individuen, groepen
en structuren hebben op gedrag binnen organisaties, met als doel deze kennis toe te passen
om de effectiviteit van een organisatie te verbeteren.
Hoofdonderwerpen OB:
Motiveren
Leidersgedrag en macht
Interpersoonlijke communicatie
Groepsstructuur en proces
Interpersoonlijke communicatie
Groep structuur
Attitudevorming en perceptie
Veranderingsprocessen
Conflict en onderhandeling
Werk ontwerp
Positieve sociale relaties worden geassocieerd met lage werkstress en minder neiging om te
stoppen.
Managers met goede interpersoonlijke vaardigheden zorgt voor een fijne werksfeer
What managers do: Managers get things done through other people
Functies:
Middelen toewijzen
Beslissingen maken
En activiteiten van werknemers besturen om hun doelen te bereiken.
Organisatie: Een bewust gecoördineerde sociale eenheid, bestaande uit twee of meer
mensen, die op een relatief continue basis functioneert om een gemeenschappelijk doel of
een reeks doelen te bereiken.
Henri Fayol schreef dat managers 5 functies verrichten:
Plannen, organiseren, coördineren, controleren en commanderen
In het heden is dit het geworden:
Plannen: het definiëren van de doelen van een organisatie, het vaststellen van een
algemene strategie om die doelen te bereiken en het ontwikkelen van een uitgebreide reeks
plannen om activiteiten te integreren en te coördineren.
Organiseren: bepalen welke taken verricht moeten worden, wie welke taak uitvoert, hoe de
taak moet worden gegroepeerd, wie aan wie rapporteert en waar beslissingen moeten
worden genomen.
Leiden: wanneer managers werknemers motiveren, hun activiteiten sturen, het meest
effectieve communicatiekanaal selecteren of conflicten tussen leden oplossen, nemen ze
leiding
Controleren: monitoring, vergelijking en mogelijke correctie is de controlerende functie.
,Interpersonal
Figurehead: symbolisch hoofd: vereist om een aantal routinetaken van juridische of sociale
aard uit te voeren.
Leader: verantwoordelijk voor de motivatie en aansturing van medewerkers
Liaison: onderhoudt een netwerk van externe contacten die gunsten en informatie
verstrekken
Informational
Monitor: ontvangt een grote verscheidenheid aan informatie; fungeert als het zenuwcentrum
van interne en externe informatie van de organisatie.
verspreider: verzendt informatie die is ontvangen van buitenstaanders van andere
werknemers naar leden van de organisatie
woordvoerder: geeft informatie door aan buitenstaanders over de plannen, het beleid, de
acties en de resultaten van de organisatie; fungeert als een expert op het gebied van
organisaties.
Decisional
Ondernemer: zoekt organisaties en haar omgeving naar kansen en laat projecten zien om
verandering te bewerkstelligen.
storingsafhandelaar: verantwoordelijk voor corrigerende maatregelen wanneer de
organisatie wordt geconfronteerd met belangrijke, onverwachte storingen.
resource allocator: neemt of keurt belangrijke organisatorische beslissingen goed.
onderhandelaar: verantwoordelijk voor het vertegenwoordigen van de organisatie bij grote
onderhandelingen.
Technical skills: omvatten het vermogen om gespecialiseerde kennis of expertise toe te
passen.
Human skills: De vaardigheid om andere mensen te motiveren, ondersteunen, begrijpen en
communiceren, zowel individueel als met groepen mensen.
Conceptual skills: Het vermogen om creatief na te denken over gecompliceerde en
abstracte ideeën, deze te analyseren en te begrijpen.
Disciplines that contribute to the OB field. (P12)
Sociale psychologie: een gebied van de psychologie dat concepten uit de
psychologie en sociologie vermengt en waarin de invloed van mensen op elkaar
centraal staat.
Sociologie: de studie van mensen in relatie tot hun sociale omgeving of cultuur.
Antropologie: de studie van samenlevingen om meer te weten te komen over de
mens en hun activiteiten.
Contingentie variabelen: situationele factoren: variabelen die de relatie tussen twee of
meer andere variabelen modereren.
Positieve organisatiewetenschap: een gebied van onderzoek naar organisatiegedrag dat
betrekking heeft op hoe organisaties menselijke kracht ontwikkelen, vitaliteit en veerkracht
bevorderen en potentieel ontsluiten.
Belangrijke variabelen in positieve organisatiewetenschap: hoop, optimisme,
betrokkenheid en veerkracht bij spanning.
Ethical dilemma’s and ethical choices: situaties waarin individuen worden vereist om goed
en fout gedrag te definiëren
,Organizational behaviour model
Inputs processes outcomes
Citizenship behaviour: discretionair gedrag dat bijdraagt aan de psychologische en sociale
omgeving van de werkplek/ iemand die bereid is om extra werk te verrichten.
Withdrawal behaviour: de reeks acties die werknemers onderneemt om zich af te scheiden
van de organisatie
Withdrawal behaviour is nadelig voor de organisatie:
Te laat komen op werk
Niet komen naar een meeting
Overmatig verzuim zonder enige reden
Groepscohesie: de mate waarin leden van een groep elkaar op het werk ondersteunen en
valideren
Organisatie is productief als de input in output kan transformeren met zo min mogelijke
kosten.
Hoofdstuk 2 diversiteit in organisaties
Discriminatie kan leiden tot vermindering van productiviteit en Citizenship behaviour,
negatieve conflicten en vertrek van bekwame werknemers(turnover).
Discriminatie gebaseerd op:
Geslacht: weinig bewijs behalve dat mannen meer betaald krijgen voor dezelfde baan dan
als een vrouw het doet
Leeftijd: weinig bewijs
Ras & etniciteit: veel landen worden mensen met een andere achtergrond, huidskleur of
geloof gediscrimineerd.
Handicap: handicappen krijgen voorkeursbehandeling, toch wordt er gediscrimineerd omdat
de productie effectiviteit bij handicappen lager is.
Note: Werknemers die discriminatie ervaren vanwege geloof hebben meer
gezondheidsproblemen, nemen vaker verzuim en vertrekken vaker.
Hoofdstuk 3
Cognitieve dissonantie verwijst naar elke onverenigbaarheid die een individu zou kunnen
waarnemen tussen twee of meer attitudes of tussen gedrag en attitudes
Het verlangen om cognitieve dissonantie te verlagen hangt af van:
Hoe belangrijk de elementen die het creëert zijn
En de mate van invloed die het individu denkt te hebben over de elementen.
Note: mensen zijn meer gemotiveerd om dissonantie te verminderen als het gedrag of
attitude belangrijk is of als ze denken dat de dissonantie ontstaan is door iets wat zij gedaan
hebben.
Note: volgens onderzoek is de relatie tussen inzet en prestatie bij nieuwe werknemers groter
dan bij ervaren werknemers.
POS: gepercipieerde organisatorische ondersteuning: de mate waarin medewerkers geloven
dat een organisatie hun bijdrage waardeert en geeft om hun welzijn.
, Ondersteunend als:
Bij eerlijke beloningen
Als werknemers ook mee mogen beslissen
Als de leidinggevende gezien worden als ondersteunend.
Werknemers met hoge POS hebben meer Citizenship behaviour en zijn minder traag en
beter met klantenservice
Gevolgen van ontevredenheid frame work
Exit: ontevredenheid uitgedrukt door gedrag gericht op het verlaten van de
organisatie
Stem: ontevredenheid uitgedrukt door actieve en constructieve pogingen om de
omstandigheden te verbeteren.
Loyaliteit: ontevredenheid uitgedrukt door passief te wachten tot de omstandigheden
verbeteren
Verwaarlozing: ontevredenheid geuit door toestanden te laten verslechteren
Exit en verwaarlozing omvatten onze prestatievariabelen productiviteit, ziekteverzuim en
turnover.
Hoofdstuk 4: personaliteit en waarden
Personaliteit testen helpen bij het aannemen van mensen en voor welke baan ze geschikt
zijn.
Nadeel: mensen kunnen liegen en het is niet nauwkeurig
Note: gebruik zowel waarnemersbeoordelingen als zelfrapportages van persoonlijkheid bij
het aannemen van mensen
De MBTI
Extravert versus introverte: extraverte individuen zijn extravert, sociaal en assertief.
Introverte mensen zijn stil en verlegen
Voelen versus intuïtief. Detectietypen zijn praktisch en geven de voorkeur aan
routine en orde en focus op detail. Intuïtieven vertrouwen op onbewuste processen
en kijken naar het grote geheel.
Denken versus voelen: denktypes gebruiken rede en logica om problemen aan te
pakken. Gevoelstypen vertrouwen op hun persoonlijke waarden en emoties
Core self-evaluation
Kernzelfevaluatie: de mate waarin een individu zichzelf wel of niet leuk vindt, of de persoon
zichzelf als capabel en effectief beschouwt en of de persoon het gevoel heeft controle te
hebben over zijn omgeving of machteloos over de omgeving.
Mensen met een negatieve core self-evaluation:
Houden niet van zichzelf.
Twijfelen aan hun capaciteiten
Zien zichzelf als machteloos over hun omgeving
Mensen met een positieve core self-evaluation:
Hebben een betere job satisfaction
Zien meet uitdaging in hun werk
En behouden uitdagendere banen