Hoofdstuk 1: Inleiding
De overheid mag de betalingen, die de overheid op grond van een publiekrechtelijke regeling
opeisten, overeenkomstig algemene regels van allen vorderen. Dit is een fundamenteel recht van de
staat, ter wille van het algemene belang. Daarmee gat dit recht van de overheid allen aan. Maar
daarnaast botst het met het eveneens fundamentele recht van van een eider op het ongestoorde
genot van zijn eigendom. De vraag naar de verhouding van die twee fundamentele rechten is in
wezen ‘de vraag naar het wezen van recht en staat’.
Met het legaliteitsbeginsel (art. 104 GW) is tevens gezegd, dat belastingheffing een zaak van recht is,
dat wil zeggen, dat de belastingheffing niet louter een systeem is van regels, maar is gebaseerd op
een waardestelsel.
Hoofdstuk 2: Romeins Belastingrecht in kort bestek
Grondslag van de samenleving
De reden voor het bestaan van de staat is om het eigendom van zijn onderdanen te beschermen.
Belastingen zijn een aantasting van die eigendom, daarin is sedert Cicero niets veranderd, en dus
regelrecht in strijd met de oorspronkelijke doelstelling van de staat.
Grens aan private eigendom
De rechtsgrond voor de heffing van (directe) belastingen volgt uit de volgens trits:
a) Mensen hebben een gemeenschap gevormd om de eigendom te beschermen, zonder welke
wettelijke bescherming geen eigendom mogelijk is;
b) Als de gemeenschap in gevaar is, is de eigendom in gevaar;
c) Het gemeenschappelijke belang gaat dat voor de private eigendom.
In tijden van nood moeten alle ingezetenen van de staat elkaar dus bijstaan. Maar zo’n beroep op
elkaars eigendom moet uitzondering blijven.
Belasting voorkomen
Cicero: belastingen mogen pas worden opgelegd in uiterste noodzaak (necessitas), wanneer de
gewone middelen niet volstaan om buitengewone uitgaven te doen.
Latere wetgeving van Justinianus
Justinianus: twee grondbeginsel van het belastingrecht:
1. Belastingen worden geheven ten algemenen nutte; en,
2. In beginsel dienen onderdanen van belastingheffing verschoon te blijven.
De overheid moet het rijk en de financiële positie van de staat moet zien te versterken, dan is immers
belastingheffing overbodig. En als de overheid dan toch belastingen nodig heeft, worden die
gerechtvaardigd met een verwijzing naar de oorspronkelijke doelstelling van die staat, om de
ingezetenen en hun eigendom te beschermen. Dat is in wezen de rechtsgrond voor de
belastingheffing bij de Romeinen: als vergoeding voor de bescherming door de staat.
Belastingen mogen enkel worden geheven in het algemeen belang. En deze worden bovendien
aanvaard omdat de burgers er zelf mee zullen hebben ingestemd. Deze laatste voorwaarden geldt
voor een democratie; voor een monarchie geldt, zoals Justinianus het uitdrukt, dat de bestuurder die
wordt bemind kan beschikken over alle zaken die de burgers bezitten. Belastingen zijn derhalve
aanvaardbaar onder de extra voorwaarden dat de bestuurder aanvaardbaar is. De bestuursvorm is
echter niet relevant voor de genoemde beginselen; die zijn van alle tijden.
,Lex Tributaria:
= Geeft een overzicht van belastingen die bij de Romeinen middellijk waren geïnd; ten dele werd
de belastingdruk via directe, en ten dele via indirecte belastingen op de plaatselijke ingezetenen
overgedragen.
Tributum:
= De overdracht van privé-vermogen aan de overheid, met name te verstaan voor het betalen van
de soldaten. Het tribuut dat men van de eigen burgers vroeg was een buitengewone bijdrage
onder buitengewone omstandigheden. Een bestemmingsheffing waartoe de overheid slechts
bevoegd was voor zover de omstandigheden daartoe noopten.
Wanneer de nood belastingheffing onvermijdelijk maakte, was die heffing dus gelegitimeerd.
Vanzelfsprekend werd bij het verdelen van de belastingdruk de heffing afgestemd op de
economische positie van de individuele burger (relatieve draagkracht). Om de economische positie
van de individuele burger te kunnen bepalen was een eider gehouden om aan degenen die de
belastingregisters bijhielden, de door dezen gevorderde gegevens en inlichtingen te verschaffen
welke voor de belastingheffing te zijner aanzien van belang kunnen zijn. De heffing bij de Romeinen
kreeg als snel het karakter van een zakelijke heffing; in beginsel stond niet de persoon van de
belastingplichtige meer centraal, maar de vermogensbestanddelen als basis voor duurzaam inkomen.
Daarin ligt dus een verschil met de hedendaagse vermogensbelasting in ons land, waar niet
vermogensbestanddelen worden belast, maar het totale vermogen nadat tal van persoonlijke
factoren zijn gewogen voor de toepassing van de belastingvrije som. Het tribuut daarentegen was in
feite een forfaitaire inkomstenbelasting, tegen een tarief dat meestal minder dan 1% van het
aangeslagen vermogen bedroeg en uit de inkomsten voldaan zou moeten kunnen worden. het
vermogen als zodanig liet het intact, en daarin ligt dan ook een wezenlijk verschil met de
vermogensbelasting waar de Nederlandse belastingbetaler tegenwoordig mee geconfronteerd
wordt.
Tribuut in de provincies
Het uitgangspunt dat belastingen alleen in tijden van nood mochten worden geheven gold niet voor
de overwonnen volken. Daarmee is echter niet gezegd dat voor de aan hen opgelegde heffingen geen
rechtsgrond aanwezig was. Voor hen gold het recht van de overwinnaar op de overwonnene. Dat
recht kan bezien worden vanuit het functionele aspect, dat het de overwonnen bevolking aan
middelen moet ontbreken om het verslagen lege weer op te bouwen. In die zin was het opleggen van
heffingen vanuit het profijtbeginsel te rechtvaardigen. In het verlengde van de notie dat
overwonnenen hun vrijheid waren kwijtgeraakt kwam in de keizertijd het idee naar voren dat dezen
ook hun eigendom van hun landerijen kwijt waren. Hierdoor ontstond het beeld van het Romeinse
volk dat de wereld heeft overwonnen en zich voedt met de opbrengsten van de provincies, zoals een
grootgrondbezitter leeft van de opbrengsten van zijn landerijen.
De term iugum, letterlijk juk, staat waarschijnlijk voor de hoeveelheid grond die een kleine boer met
gebruik van een span ossen kan bewerken om te voorzien in zijn levensbehoefte. Caput betekent
letterlijk hoofd en daar is de uitdrukking hoofdgeld van afgeleid, die duit op de persoonlijke
belastingplicht van een rechtssubject. Het begrip heeft evenals in vroegere tijden betrekking op de
belastingplichtige als producent: zijn geslacht is van belang alsook zijn leeftijd en zijn inkomsten
generende bezittingen.
Voor de administratie van de belastingen in natura werkte men met een variabel budget waarin de
behoefte aan producten voor het komend jaar werd geschat.
Vectigal:
= Wordt in de middeleeuwse juridische literatuur wel al verzamelnaam voor iedere vorm van
belastingen gebruikt.
, = Er wordt echter onder verstaan een aantal overheidsinkomsten van verschillende oorsprong die
op het eerste gezicht niet onder ons begrip belastingen vallen.
Wanneer de prestatie van de overheid als monopolist en de daarvoor in rekening gebrachte
prijs doorslaat in het voordeel van deo verheid ontstaat een last die onder de categorie
belastingen kan worden gevat.
Verder leidde het recht van de overheid om bepaalde beroepen te monopoliseren tot
inkomen voor de gemeenschapspot.
In de fiscale jargon ook wel bete bekend als indirecte belastingen.
Onder vectigalia worden voornamelijk kostprijsverhogende belastingen begrepen (Bijv. OB of
pecunia non olet). Siliquaticum kwam aan zijn naam door het percentage van 1/24 van de
verkoopprijs. Deze omzetbelasting werd voor de helft betaald door de verkoper en voor de helft door
de koper. In de aanhef van de wet wordt nadrukkelijk overwogen dat deze belasting door allen wordt
gedragen en bovendien gelijkelijk zodat niemand kan klagen dat hij er meer door wort getroffen dan
door een ander, op die manier wordt het algemeenheidsbeginsel, het beginsel dat allen aan de laten
bij moeten dragen als ook het gelijkheidsbeginsel in een Romeinse wet vorm geven.
Successiebelasting
Vicesima was een belasting op geërfde vermogen. Wellicht speelde op de achtergrond reeds toen al
de gedachte mee, dat het onverwachte, het zo maar opkomen van de bate als rechtsgrondslag voor
de heffing is gezien, want een belasting die voor erfgenamen die niet in nauwe relatie staan tot de
erflater makkelijk te dragen is, weegt zwaar voor verwanten. Door vrijstellingen werd tegemoet
gekomen aan de grondgedachte van de familie-eigendom, een gedachte die nog steeds leeft; in de
21e eeuwse successiebelasting komt zij tot uiting in vrijstellingsbepalingen en relatief lage tarieven
voor naaste verwanten.
Tegenwoordig zouden wij deze belastingen – evenals het eerder genoemde siliquaticum – een
onechte bestemmingsbelasting noemen; de opbrengst is bestemd voor de financiering van uitgaven
waar deze belasting geen wezenlijke relatie mee vertoont, zulks in tegenstelling tot ‘echte’
bestemmingsbelastingen, die op het profijtbeginsel zijn gebaseerd en worden aangewend ter dekking
van de desbetreffende overheidsuitgaven.
Het begrip portorium, poortgeld, staat voor een aantal heffingen, die in latere tijden onder
verschillende benamingen bekend zullen staan. Op stedelijk niveau gaat het vooral om
kostprijsverhogende belastingen die bij de stadspoort werden geheven. Op het niveau van de hogere
overheid gaat het evenwel om een belasting op handelsactiviteiten zoals uit- en invoerrechten of
doorvoerrechten. Ofschoon invorderingen aan lagere overheden kon worden besteed, hield de
centrale overheid het recht om zodanige tollen te heffen voor zichzelf; slechts bij uitzondering werd
aan lagere overheden toegestaan over de inrichting van tollen te beslissen. Het zal dan voornamelijk
gaan om gebruiksvergoedingen voor de aanleg en het onderhoud van tolwegen en -bruggen. Het
profijtbeginsel zal garant hebben gestaan voor het aanvaarden van deze heffing, waarbij het profijt
niet alleen lag in het bestaan en het onderhoud van de wegen, maar vooral in de beschermingen die
de handelen van overheidswege werd geboden.
Werken voor het algemeen belang
Munera, dat staat voor de uitvoering van verplichte taken, is volgens Romeinse juristen te
onderscheiden in drie vormen:
1) Persoonlijke lasten (munera personalia)(taken die een persoonlijke inzet vereisten: met ht
verstand of met de handen andere betekenis die wij geven aan persoonlijke belastingen);
2) Reële lasten (munera realia);
3) Taken met een gemengd karakter, dat waren taken waarvoor persoonlijke inspanning verricht
moest worden en dat, naar draagkracht, op kosten van degene die voor het verrichten van die
taken werd aangesproken (munera mixta).