Samenvatting blok GZW 1023 -
Introductie Wetenschappelijke
Onderzoek
Inhoud
Wetenschappelijk onderzoek ................................................................................................................. 2
Empirische cyclus ............................................................................................................................... 2
Onderzoekdesigns / soorten epidemiologisch onderzoek .................................................................. 4
kenmerken ..................................................................................................................................... 7
Voor en nadelen ........................................................................................................................... 10
Onderzoek; vraagstelling maken; ..................................................................................................... 12
Kwalitatief vs kwantitatief ................................................................................................................ 13
Kwalitatief onderzoek ...................................................................................................................... 14
Vragenlijst .................................................................................................................................... 16
Analyseren (coderen) ................................................................................................................... 18
Kwantitatief onderzoek .................................................................................................................... 23
Meetinstrumenten ........................................................................................................................... 23
Vormen van vertekening (bias, confounding) .................................................................................. 26
Confouding; .................................................................................................................................. 27
Validiteit ........................................................................................................................................... 28
Maten ................................................................................................................................................... 29
Frequentiematen.............................................................................................................................. 29
Associatiematen ............................................................................................................................... 32
Aan de hand van de doelstellingen die op eleum staan.
inclusief verwerking responsiecollege.
,Wetenschappelijk onderzoek
Empirische cyclus
Beschikken over kennis en inzicht van de empirische cyclus en de betekenis in wetenschappelijk kader
Alle problemen zijn opgehangen aan de empirische cyclus.
Het is een modelmatige weergave van het onderzoeksproces
Doorlopen van cyclus onderzoeksproces met als doel het vergroten van de kennis
Cyclus stap voor stap;
Praktijkprobleem: het waarnemen van empirische feiten.
Literatuurstudie: het verzamelen van empirische feiten.
Niet-systematische waarnemingen: voorvallen waar de
onderzoeker toevallig mee geconfronteerd wordt.
Theorie: een uitspraak of samenhangende reeks van uitspraken
met een algemeen geldend karakter (mede gebaseerd op
waarnemingen van concrete gebeurtenissen). Het is een
systematische, abstracte beschrijving van een aspect uit het
dagelijks leven.
Deductie: (deductie decrease, van breed naar smal) = het
proces van een abstracte theorie naar een of meerdere toetsbare
hypothesen. Het formuleren van specifieke toetsbare
hypotheses; van algemeen naar specifiek (van theorie naar
hypothese).
Vraagstelling/Hypothese: een toetsbare stelling of uitspraak;
een uitspraak die op grond van waarnemingen in de praktijk al
dan niet kan worden aanvaard.
Onderzoeksdesign kiezen , populatie/steekproef kiezen,
geschikte meting/observatie kiezen.
- selectie van de onderzoekspopulatie (specificeren van het
steekproefkader, van de procedure voor het trekken van de
steekproef, van de inclusie- en de exclusiecriteria);
- selectie van de meetinstrumenten
- selectie van meetmomenten (tijdstip van observaties)
- selectie van (statistische) analysetechnieken
onderzoek uitvoeren; verrichten van de observaties, de gegevensverzameling
resultaten; verkrijgen uit het onderzoek
systematische waarnemingen; resultaten van eerder verricht onderzoek
over hetzelfde onderwerp (door de onderzoek zelf of anderen)
Data-analyse; analyseren van de onderzoeksresultaten;
- frequentie van de meetwaarden van de relevante variabelen (univariabele analysen,
beschrijvend van aard)
- relaties tussen variabelen (bi- en multivariabele analysen, beschrijvend + verklarend)
conclusies & rapportage; interpretatie van de onderzoeksresultaten
inductie; (inductie increase, van smal naar breed)= het proces van concrete waarnemingen naar
een meer abstract, algemeen geldend beeld van de werkelijkheid; van specifiek naar algemeen
2
,Wetenschappelijke kenmerken theorie
Toetsbaar moet zijn
Het is voorlopig (kan veranderen, theorie is niet heilig. Voorbeeld aids eerst homo’s
daarna iedereen)
Het moet logisch zijn (rationeel)
Het moet gebaseerd zijn op voorgaand onderzoek (empirisch bewijs)
Theorie is niet heilig, kan anders worden
Hypothese is altijd kleiner dan de gehele theorie, is een gedeelte van de theorie en maakt de theorie
operationeel. !!!
empirisch onderzoek;
Dergelijk onderzoek omvat verschillende fasen (zie ook
figuur 1.2):
Fasen van empirisch onderzoek:
1. Formuleren onderzoeksvraagstelling (probleemstelling)
2. Onderzoeksopzet maken
Selecteren onderzoekspopulatie
Selecteren meetinstrumenten
Selecteren meetmomenten
Selecteren analysetechnieken
3. Onderzoek uitvoeren
4. Analyseren onderzoeksresultaten
Frequentie meetwaarden van de relevante variabelen
Relaties tussen variabelen
5. Interpretatie van de onderzoeksresultaten (conclusie)
Onderzoek moet transparant zijn, het moet kunnen worden nagedaan
Methodologie en statistiek – Imbos, Janssen en Berger
3
,De empirische cyclus is het wetenschappelijk denkproces. In 5 fasen
I. Observatiefase; observeren en feiten materiaal verzamelen over een bepaalde theorie
II. Inductiefase; waarnemingen vertalen naar de abstracte werkelijkheid (theorie) en
hypothesen formuleren
III. Deductiefase; hypothesen operationeel maken; de hypothese wordt omgezet naar
meetbare begrippen
IV. Toetsing fase; toetsen van de hypothesen en kijken of ze wel of niet uitkomen
verificatie = het feitelijk vaststellen dat de hypothese waar is
falsificatie = het feitelijk vaststellen dat de hypothese niet waar is
V. Evaluatiefase; interpretatie van de resultaten en eventueel formulering van nieuwe
hypothesen.
Empirische cyclus toegepast op het aids-onderzoek
Praktijkprobleem gevallen van longontsteking en een verhoogde frequentie van Kaposi- sarcoma
Niet-systematische waarnemingen bij de gevallen van longontsteking hebben de patiënten geen
T-cellen
Theorie het komt alleen voor bij homoseksuele mannen en is seksueel overdraagbaar
Hypothese het virus verspreidt zich via bloedtransfusies
Conclusie Aids ontstaat door het retrovirus HIV
In werkelijkheid wordt de empirische cyclus een aantal keren gestopt en opnieuw gestart als er een
waarneming wordt gedaan waardoor de huidige hypothese niet meer klopt. Zoals de theorie dat aids
alleen voorkomt bij homeseksuele mannen. Deze theorie is na een tijd herzien wat leidt tot een
nieuwe hypothese.
Epidemiologie
* epi = op of onder
* demos = volk
* logos = woord, gedachte, principe, stelling
‘’de leer van zaken die op het volk worden geworpen’’
De leer van de verspreiding/voorkomen van ziekte onder het volk.
Metingen bij individuen en ‘’resultaten’’ op het volk
WHO Gezondheid ‘’een toestand van volkomen sociaal, lichamelijk en psychisch welbevinden’’
‘’ziekte’’ = een ongewenste verstoring van deze toestand
‘’ziekte’’ = een continuüm van ‘’gezond’’ tot dood ( deze betekenis gebruikt bij epidemiologie)
Empirische kennis = Kennis over de ervaringswereld, bijvoorbeeld bestaande uit beschrijvingen van
de sociale werkelijkheid.
Onderzoekdesigns / soorten epidemiologisch onderzoek
Ziekte = gevolg
blootstelling = oorzaak
4
,Epidemiologie = de leer van het optreden en de verspreiding van ziekten in de bevolking en de
kennis van factoren die hierop van invloed zijn.
In de epidemiologie vormt ziekte de centrale variabele. En wordt er gekeken op groepsniveau.
- hoe vaak komt het voor?
- relatie met voeding?
- erfelijke patronen?
- hoe verloopt de aandoening zonder en met behandeling?
- methoden voor vroegdiagnostiek goed genoeg?
- evaluatie hielprik-screening?
- effect op nageslacht?
Operationalisatie = het hele onderzoeksplan, onderzoekspopulatie etc. empirische cyclus toepassen
op elk design.
Onderzoek;
- Beschrijvend: frequenties van ziekten in de populatie
* observationele (niet-experimentele) designs
- Analytisch: oorzaak gevolg
* observationele (niet-experimentele) designs
* experimentele design
Bij ieder onderzoek;
Centrale afhankelijke variabele
Centrale onafhankelijke determinanten
Hoe zit het met de oorzaak-gevolg relatie
Observationeel vs experimenteel
Welk onderzoeksdesign wordt gehanteerd
Aan welke kenmerken* voldoet het onderzoek
*kenmerken onderzoek;
- exploratief/hypothese genererend; het design van het onderzoek is niet sterk genoeg is om een
oorzaak-gevolg relatie bloot te leggen. Wel kan het onderzoek een suggestie geven over hoe een
associatie er mogelijkerwijs in elkaar steekt.
- beschrijvend; de onderzoeken beschrijven het voorkomen van een ziekte (of determinant) in de
populatie. Er is geen sprake van oorzaak-gevolg.
- toetsend; de onderzoekers hebben een duidelijke, vooraf gedefinieerde onderzoekshypothese die
getoetst wordt met behulp van een onderzoek
Oorzaak – gevolg de onafhankelijke gaat vooraf aan de afhankelijke
5
, Variabelen;
Onafhankelijk; variabele waarvan men de invloed op de uitkomst-variabele wenst te bestuderen. Is
een variabele die men gebruikt om voorspellingen op te baseren.
Afhankelijk; ‘’uitkomstvariabele’’, waarvan men de afhankelijkheid ten opzichte van de
(onafhankelijke) verklarende variabele (= determinant) wilt bestuderen. Dit is een variabele waarover
men een voorspelling doet. Deze variabele wordt gemeten bij het doen van het onderzoek en is
onder invloed van de onafhankelijke variabele.
Voorbeeld;
Stel, je wilt in een onderzoek onderzoeken wat de invloed is van verschillende soorten potgrond op
de groei van tuinkers. Je stopt een aantal potten vol met verschillende soorten potgrond en zaait
tuinkers. Vervolgens meet je elke dag wat de lengte is van alle tuinkersplantjes.
De onafhankelijke variabele is hier het soort potgrond. Dit staat immers vast van te voren, en het
effect van 'potgrond' wordt ook niet gemeten.
De afhankelijke variabele is hier de groei van de plant. Dit is immers het effect dat wordt
veroorzaakt door het soort potgrond. Dus de variabele afhankelijk van de onafhankelijke variabele.
Deze variabele moet worden gemeten.
Onderzoekdesigns overzicht;
Onderzoeken
Ecologische individuele
*Tijdstrendonderzoek * dwarsdoorsnedeonderzoek
*geografisch-correlatie * longitudinale onderzoeken
- Experimenteel (RCT)
- Niet-experimenteel (observationeel)
Etiologisch
prognostisch - Cohort
- Patiëntcontrole
6
, kenmerken
Experimentele designs
Hierin kunnen heel duidelijk oorzaak-gevolgrelaties gelegd worden een onafhankelijke variabele
beïnvloedt een afhankelijke variabele. Het introduceren van de vermoedelijke oorzaak in het
onderzoek.
RCT – Randomized controlled trial / interventieonderzoek;
echte experimentele opzet gekenmerkt door de volgende eigenschappen;
- Manipulatie er is een soort interventie, diegene die het experiment uitvoert doet iets met de
proefpersonene
- Controle diegene die het experiment uitvoert introduceert controles in de studie, meestal
een controlegroep die de interventie niet ontvangt
- Randomisatie de onderzoeker wijst proefpersonen aan een controle of experimentele groep
op willekeurige basis. Niet van tevoren bekend wie de placebo toegediend krijgt en wie het
echte geneesmiddel (dit wordt door het toeval bepaald, dus het is vergelijkbaar)
Blindering speelt ook een rol.
RR = CI interventiegroep / CI placebogroep
Waarom belangrijk;
Voormeting om te weten of iets is toegenomen of afgenomen vanaf T0
blindering voorkomt informatie bias
controle groep toeval uitsluiten
randomisatie voorkomt confounding
Quasi-experimenteel:
- geen randomisatie
- wel een interventie
- soms geen controle groep
Bijvoorbeeld nonequivalent controlegroep voor, waarin 2 of meer groepen van proefpersonen
waargenomen worden voor en na de uitvoering van een interventie
Pre-experiment;
geen randomisatie, geen controle groep, wel een interventie?
Cross-over design:
Ene krijgt behandeling A, andere behandeling B, en na afloop hiervan wisselen ze om van
behandeling, zodat beide behandelingen getest kunnen worden bij dezelfde persoon.
Niet-Experimentele designs (observationele)
Populatieniveau
Ecologisch onderzoek;
Andere termen voor ecologisch onderzoek= populatie- of correlatie onderzoek
Hierbij vindt de bestudering van de relatie tussen ziekte en andere verschijnselen plaats aan de hand
van geaggregeerde gegevens over de relevante variabelen.
Ecologische studies bestuderen de correlatie tussen (frequentie van) expositie en ziekte op
populatieniveau. Ze zijn hypothese-genererend.
7
, 2 subtypen;
Tijdstrendonderzoek: dezelfde populatie wordt 2 keer of vaker onderzocht (om te kijken
of er veranderingen zijn in het vóórkomen van ziekte).
Geografisch-correlatie onderzoek: het onderzoeken van de relatie tussen het
vóórkomen van een ziekte en een blootstelling eraan in een populatie. Niet
generaliseerbaar.
Individueel niveau
Patiënt series
Patiënten series je gaat onderzoeken wat de gemeenschappelijke kenmerken zijn. Hierbij heb je
geen controle groep
de gemeenschappelijke (expositie)kenmerken van successievelijke (=achtereenvolgende) patiënten
worden onderzocht. Alleen in extreme gevallen zijn oorzaak-gevolgrelaties aan te tonen (bijv. bij
kinderen met slijmvliesafwijking in de wang: eetpatroon bekijken om de oorzaak te vinden).
Patiëntenseries zijn meestal alleen hypothese-genererend, om ideeën te krijgen voor een eventueel
volgend onderzoek. Bij patiëntenseries is er géén controlegroep, en het kan zowel kwalitatief als
kwantitatief zijn.
de onderzoeker tracht een vast patroon te ontdekken in de kenmerken, bijvoorbeeld de
expositiekenmerken, van individuele patiënten met een bepaalde ziekte die successievelijk worden
aangemeld. Geen controle groep
Dwarsdoorsnede-onderzoek / cross sectioneel / transversaal
de expositie (=blootstelling aan iets) en ziekte wordt op hetzelfde moment gemeten bij de mensen
binnen het onderzoek. Op één moment, dus de prevalentie (geen CI of ID berekenen!).
1 moment dus dan kun je niet kijken naar wat eerder of later gebeurd is. Bekijkt altijd een correlatie,
je meet op 1 moment dus kan geen oorzaak-gevolg zijn.
Dwarsdoorsnede geeft je ideeën voor verder onderzoek.
Longitudinaal onderzoek
-Cohort
-Patiënt controle onderzoek
cohortonderzoek
Subgroepen (cohorten) met verschillen in determinantstatus aan het begin van de observatieperiode
worden vergeleken om te zien of deze verschillen na verloop van tijd (follow-up) gepaard gaan met
verschillen in optreden van ziektemanifestaties. Gaat uit van de determinant.
bij het begin van de observatieperiode is de ziektestatus van alle onderzoekspersonen gelijk
niemand ziek in het begin van observatieperiode etiologisch onderzoek
allemaal hetzelfde klinische ziektebeeld ‘’ prognostisch onderzoek
Bij het vergelijken van groepen in een onderzoek moeten deze wel vergelijkbaar zijn. Als er
verschillen in de groepen zitten dan is de basisincidentie al verschillend en zijn de resultaten niet te
interpreteren.
Dit kun je oplossen door:
- Het selecteren van vergelijkbare groepen
- Het corrigeren voor confounders
8