Les 6: Celsignalering
De begrippen endocriene, neurocriene, paracriene en autocriene signalering toepassen.
Endrocrien of hormonaal Endocriene cel bloed/lymfe doelcel
Signaalstof: hormoon
Vb. glucagon, insuline, adrenaline, testosteron
Voorkomen: planten (via vezels en diffusie) en dieren
Neurocrien of synaptisch Neuron synaps doelcel
Signaalstof: neurotransmitters
Vb: serotonine, adrenaline, dopamine
Voorkomen: dieren
Autocrien Secretie cel eigen doelcel
De secretiecellen maken signaalstoffen die van invloed zijn op
zichzelf.
De signaalstoffen leiden tot een respons in de secretie cel zelf.
Secretie cel naastliggende doelcel
Signaalstoffen: groeifactoren, stollingsfactoren.
Paracrie
n
Structuur en functie kunnen beschrijven van intracellulaire receptoren, G-protein-linked
receptors (GPCRs), tyrosine-kinase receptors (RTKs), en ligand-gated ion channels.
G-Protein-linked-receptors (GPCRs)
Structuur:
• Het eiwit bestaat uit 7 transmembraanhelices
• Een deel van de receptor bevindt zich buiten het membraan
• Een deel van de receptor bevindt zich in het cytosol
Functie:
• Als er iets bindt aan de buitenzijde van de receptor, dan vind er
conformatieverandering plaats. Deze verandering is ook waar te
nemen aan de cytoplasmatische kant.
• Aan de cytoplasmatische kant ontstaat er een bindingsplek voor een G-eiwit.
Signaalstof bindt → Structuurverandering → G-eiwit kan binden
G-eiwit: een eiwit wat een bepaalde
nucleotide kan binden en die
nucleotide kan zich in twee
verschillende toestanden bevinden:
• In rusttoestand heeft het G-eiwit
vooral GDP gebonden.
• Als het eiwit actief is heeft het vooral
GTP gebonden