Samenvatting neuropsychology
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1...................................................................................................................................................... 2
Hoorcollege 2.................................................................................................................................................... 14
Hoorcollege 3.................................................................................................................................................... 21
Hoorcollege 4.................................................................................................................................................... 32
Hoorcollege 5.................................................................................................................................................... 41
Hoorcollege 6.................................................................................................................................................... 50
Hoorcollege 7.................................................................................................................................................... 60
Hoorcollege 8.................................................................................................................................................... 68
Hoorcollege 9.................................................................................................................................................... 76
Hoorcollege 10.................................................................................................................................................. 83
Hoorcollege 11.................................................................................................................................................. 92
Hoorcollege 12................................................................................................................................................ 102
1
,Hoorcollege 1
Hoofdstuk 1, Oorsprong van hersenen en gedrag
1.1 Neuroscience in the 21st century
Om te kunnen begrijpen hoe de verbindingen zijn tussen hersenen en gedrag wordt er gekeken naar:
• Evolutie van hersenen en gedrag bij dieren
• De verbinding tussen hersenen en gedrag bij mensen
• De verandering van hersenen en gedrag bij hersenabnormaliteiten.;
De eerste functie van het brein is gedrag produceren, door:
• Informatie over de wereld te ontvangen
• Informatie te integreren om een zintuiglijke werkelijkheid te maken
• Voorspellingen te creëren
• De bewegingen van spieren te controleren
Al deze dingen zijn mogelijk doordat de hersenen zijn aangesloten op het zenuwstelsel.
Volgens Irenäus Eibl-Eibesfeldt, behavior consist of patterns in time. Hiermee bedoelt hij dat gedrag
bestaat uit onder andere bewegingen, vocalisaties en gedachten.
Gedrag kan op twee manieren tot stand komen:
• Aangeboren, inherited – fixed behaviors
• Aangeleerd, learned – flexibel behaviors
Het lijkt erop dat dieren met kleinere en minder complexere zenuwstelsels meer aangeboren gedrag
laten zien dan dieren met compexere zenuwstelsels. Dieren met complexere zenuwstelsels laten
daarentegen zeker ook veel aangeboren gedrag zien.
1.2 Perspectives on brain and behavior
- Aristotle and Mentalism
Aristoteles (4e eeuw v.Chr.) gaf aan dat alle menselijke intellectuele functies geproduceerd
werden door de ‘psyche’ van een mens, ofwel ziel of geest. De ziel is verantwoordelijk voor leven en
het vertrek van de ziel van je lichaam zou resulteren in de dood. De ziel zou immaterieel zijn en zou
verantwoordelijk zijn voor gedachten, percepties en emoties. De ziel blijft leven na de dood. Psyche
is onafhankelijk van je lichaam. Deze gedachte werd overgenomen door het Christendom. Deze
gedachte wordt mentalism genoemd.
- Descartes and Dualism
Descartes plaatste in 1664 de ‘mind, psyche’ in het brein en linkte deze aan het lichaam. Lichaam en
geest bestuderen beide gedrag. Descartes’ voorstel hield in dat de mind het lichaam controleerde en
was hiermee één van de eerste die dichtbij de rol van het brein kwam. De filosofische opvatting dat
gedrag wordt gecontroleerd door twee entiteiten, geest en lichaam, wordt Dualism genoemd. ‘Mind’
stuurt rationeel gedrag, lichaam en hersenen sturen het fysieke gedrag (zoals sensatie, beweging,
vertering). Hierbij trad echter het mind-body problem op: hoe kon iets immaterieels als de geest iets
materieels aansturen als het lichaam.
- Darwin and Materialism
In de 19e eeuw ontstond een andere theorie van hersenen en gedrag: Materalism. Dit is
een filosofisch kader waarbij men ervan uitgaat dat gedrag kan worden verklaard als een functie van
het zenuwstelsel, zonder dat er ergens nut is van een immateriële geest. Deze theorie is op gang
gekomen, onder andere door Darwin en zijn evolutietheorie. Door deze evolutietheorie is Darwin
geregistreerd als de grondlegger van de moderne evolutiewetenschap. Natural selection is de
theorie van Darwin als verklaring van hoe soorten dieren veranderen en evolueren. Het verklaart hoe
nieuwe soorten ontstaan en hoe bestaande soorten veranderen over de tijd. Eigenschappen van
dieren, die als nuttig voor overleven worden beschouwd, worden doorgegeven d.m.v. voortplanting.
Minder nuttige eigenschappen worden minder snel doorgegeven.
2
,1.3 Evolution of brains and behavior
In tegenstelling tot wat mensen denken, stammen mensen niet af van apen. Apen en mensen lijken
wel erg op elkaar, maar zijn niet elkaars voorouders. De dierentaxonomie kan wetenschappers
helpen om erachter te komen, waar onze hersenen en zenuwstelsel vandaan komen en op wie
mensen lijken. Een zenuwstelsel is echter niet noodzakelijk voor leven. Alleen de het koninkrijk van
de dieren (Animalia) bevat soorten die spieren en zenuwstelsels hebben, in tegenstelling tot
schimmels, planten, eencellige en bacteriën. Sommige dieren hebben andere zenuwstelsels. De
evolutie van het zenuwstelsel ziet er als volgt uit:
1. Neurons and muscles= Hersencellen en spieren ontwikkelen zich als eerste, waardoor
beweging mogelijk gemaakt wordt.
2. Nerve net= Een eenvoudig zenuwstelsel zonder ruggenmerg of hersenen waarbij sensorische
informatie wordt ontvangen en spieren kunnen worden bewogen= zenuwstelsel
3. Bilateral symmetry= Zenuwstelstel wordt meer georganiseerd met een perfecte symmetrie
(beide kanten weerspiegelen elkaar)
4. Segmentation= Ook hierbij is er sprake van perfecte symmetrie. Hierbij komt dat de
spiersegmenten van dieren ook symmetrisch is.
5. Ganglia= Celstructuren die al als een soort brein functioneren (bijv. octopussen en slakken).
Clusters neuronen.
6. Spinal cord= Een enkele zenuwbaan verbindt de hersenen met spieren. Chordate=
Ruggengraad.
7. Brain= Het rechter brein → Cerebellum= Little Brain= Stuk hersenen met invloed op de
coördinatie van motorieke en cognitieve processen.
Hoofdstuk 2, Functioneren zenuwstelsel
2.1 Overview of brain function and structure
De belangrijkste functie van het brein is om gedrag voort te brengen, of beweging. Om dit te kunnen
doen, heeft het brein informatie nodig over de omgeving = stimulatie. De organen van het
zenuwstelsel zetten deze stimulatie om in perceptie. Ook al denken we dat hersengebieden
gefixeerde functies hebben, gaat dit niet altijd op. Een blinde heeft meer ruimte voor auditieve
hersenfuncties dan reguliere mensen. De hersenen zijn hier flexibel in en zijn dus plastisch. De
hersenen kunnen de organisatie van functies veranderen als reactie op een veranderende omgeving.
Dit kan op 2 manieren:
• De hersenen passen zich aan om handicaps en andere schade te compenseren
• Verbindingen tussen neuronen in de hersenen veranderen voortdurend met als gevolg
nieuwe (leer)ervaringen.
Dit is logisch, want de mens verandert door cultuurveranderingen over tijd, en verandert het gedrag
en de hersenen mee. Op deze manier kunnen er ook verschillende soorten ontstaan.
Neuroplasticity= Het zenuwstelsel zorgt voor fysische of chemische veranderingen die het
aanpassingsvermogen vergroot en zorgt voor de mogelijkheid om schade te compenseren.
Neuroplasticiteit is een onderdeel van phenotypic plasticity= We kunnen meer dan één fenotype
zijn. Uiteindelijk wordt niet verwacht dat we een bepaald soort fenotype zijn. Het genotype van een
individu communiceert met de omgeving wat voor fenotype het wordt.
Epigenetic factors= Veranderingen in de expressie van genen gerelateerd aan ervaring. Epigenetische
factoren veranderen de genen niet, maar ze beïnvloeden hoe je genen werken.
3
, Het zenuwstelsel bestaat uit 4 delen:
1. Het Central Nervous System (CNS)
• brain
• spinal cord (ruggenmerg).
→ Deze bemiddelen het gedrag.
2. Het Somatic Nervous System (SNS)
• cranial nerves (hersenzenuwen)
• spinal nerves (ruggenmerg/ wervelkolommen)
→ Zorgen ervoor dat sensorische informatie van het centrale zenuwstelsel naar de spieren,
gewrichten en de huid gaat. Het zendt ook de uitgaande motorische instructies die voor
beweging zorgen.
3. Het Autonomic Nervous System (ANS)
• sympathetic (flight en fight= opwindend)
• parasympathetic (rest and digest= kalmerend) zenuwen.
→ Stelt je in staat om de werking van de interne organen te controleren. Het ANS werkt
zonder je bewust ervan te zijn.
4. Enteric nervouw system
→ Controleert de darmen
4