Samenvatting
Bewegingsapparaat
ZSO1 Herhaling anatomie
Soorten bewegingen:
Door sagittaal vlak en rond frontale as(links-
rechts)
o Flexie
o Extensie
Door frontaal vlak en rond sagittale as(achter
voor)
o Adductie: naar de middellijn toe
o Abductie: van de middellijn af
Door transversaal vlak en rond longitudinale as
o Exorotatie: van lichaam af
o Endorotatie: naar lichaam toe
Contractuur: standsafwijking van
gewricht/lichaamsdeel, ontstaan van een blijvende verkorting of
samentrekking van een spier met een verkromming van het lichaamsdeel
als gevolg(beperkte beweging mogelijk)
Ankylose: botdelen zijn als gevolg van ziekte aan elkaar vergroeid
waardoor er geen bewegingsmogelijkheid meer bestaat in een gewricht
Antalgisch looppatroon: veranderd looppatroon om pijn te verlichten,
dit houdt in verkorting van de standfase van het aangedane been
Spieren bovenste extremiteiten:
Flexoren ellebooggewricht: bovenarm, ventraal/mediaal gelegen,
voor armbuiging
o M. biceps brachii(caput longum en caput breve)
o M. brachialis
o M. coracobrachialis: grotendeels onder biceps gelegen, actie
beperkt tot beweging van het
schoudergewricht(adductie/rotatie)
Extensoren ellebooggewricht: bovenarm, dorsaal/lateraal gelegen,
voor armstrekking
o M. triceps brachii met caput longum, caput mediale en caput
laterale
Flexoren polsgewricht en vingers: onderarm, ventraal gelegen
o M. pronator teres
o M. flexor carpi radialis
o M. palmaris longus
o M. flexor digitorum superficialis
o M. flexor carpi ulnaris
, o M. flexor digitorum profundus
o M. flexor pollicis longus
o M. pronator quadratus
Extensoren polsgewricht en flexoren ellebooggewricht: onderarm,
radiaal gelegen spieren
o M. brachioradialis: flexie van de elleboog, ontspringt echter
aan laterale kant bij de extensoren
o M. extensor carpi radialis longus
o M. extensor carpi radialis brevis
Extensoren polsgewricht en vingers: onderarm, dorsaal gelegen
o M. extensor digitorum
o M. extensor digiti minimi
o M. extensor carpi ulnaris
o M. abductor pollicis(duim) longus
o M. extensor pollicis brevis
o M. extensor pollicis longus
Spieren onderste extremiteiten
Bovenbeen ventraal: extensoren knie en flexoren heup
o M. quadriceps femoris: extensie knie
Rectus femoris: heup-knie(dus ook flexie heup)
Vastus lateralis
Vastus intermedius
Vastus medialis
o M. sartorius(kleermakersspier): loopt van lateraal naar mediaal
met aanhechting aan SIAS en tibia, passeert heupgewricht en
kniegewricht
o M. tensor fasciae latae: laterale heupspier, flexor
heupgewricht, drukt op caput femoris, loopt van SIAS naar
condylus lateralis tibiae
Bovenbeen dorsaal: hamstrings, flexie van de knie en extensoren
heup
o M. biceps femoris: enige spier voor exorotatie van
kniegewricht
Caput brevis: dijbeen-fibula, ligt onderop
Caput longus: bi-articulair, heup- fibula(dus ook extensie
heup)
o M. semitendinosus: heup-tibia, bovenop gelegen
o M. semimembranosus: heup-tibia, onderop gelegen
Bovenbeen mediaal: adductoren heup
o M. adductor longus
o M. adductor magnus
o M. adductor brevis
o M. gracilis: slanke dijbeenspier, meest naar binnen gelegen,
loopt van heup(os pubis) naar condylis medialis tibiae
o M. pectineus: hoogst gelegen, loopt van os pubis naar tibia
o M. obturatorius externus
, Onderbeen dorsaal:
o Oppervlakkig: plantairflexie en flexie knie, m. triceps surae
M. gastrocnemius(bovenop): caput laterale en caput
mediale
M. soleus
M. plantaris: gelegen in knieholte
M. popliteus: kniekuilspier, gelegen net onder de
knieholte, stabilisatie en flexie van het kniegewricht
Onderbeen lateraal: peroneusloge voor eversie enkel/voet, M.
fibularis (peroneus) longus/brevis
Plantairflexie: in richting van de voetzool/grond, met behulp van de
spieren in de dorsale spierloge
Dorsaalflexie: in richting van de voetrug/lucht, met behulp van spieren in
ventrale spierloge
Inversie(supinatie): voetzool naar mediaal(komt vaak voor), gescheurde
laterale band
Eversie(pronatie): voetzool naar lateraal, gescheurde mediale band
Heupgewricht:
Grote femurkop + grote kom(=acetabulum ) met een extra
kraakbeenring(=labrum)
Rotaties rond 3 bewegingsassen(kogelgewricht)
Omgeven door zeer stevige ligamenten:
o Ligamentum capitis femoris: ligament van de femurkop, zorgt
voor voeding en doorbloeding
o Ligamentum iliofemorale: anterior/superior, loopt verticaal van
ilium naar femur en duwt de femurkop in acetabulum
o Ligamentum ischiofemorale: posterior, loopt van ischium naar
femur
o Ligamentum pubofemorale: anterior/inferior, loopt van pubis
naar femurnek
o Zona orbicularis: circulair ligament om collum femoris(nek)
Fossa acetabuli: gebied centraal in acetabulum, articuleert niet met
femur en bevat een vetkussen waarin het ligamentum capitis
femoris ligt
Mm. Iliopsoas: dorsale heupspier bestaande uit M. psoas major en M.
iliacus, zorgt voor flexie van het heupgewricht
Mm. gluteus: bilspieren, bestaande uit gluteus maximus, gluteus medius
en gluteus minimus, lopen van ilium/sacrum naar femur
-Peri-articulaire(extra-articulair) structuren bestaan uit bijvoorbeeld
rotatorcuff spieren, bursa, ligamenten en het skelet
HC1 Introductiecollege
Classificatieschema pijn
,PRCOO1 Beeldvorming
Röntgenfoto-techniek: beeldvorming middels elektromagnetische
röntgenstraling, schaduwbeeld van het voorwerp dat in de bundel ligt
Contrasten wit/zwart bepaalt door moleculaire samenstelling, vorm
en structuur
Hoog atoomnummer/dichtheid zoals bot en metaal worden wit,
stoffen met laag atoomnummer/dichtheid zoals lucht en vet worden
zwart afgebeeld en weke delen worden grijs afgebeeld
Onderzoek bewegingsapparaat: 2 foto’s die in loodrechte richting op
elkaar zijn gemaakt zoals voor-achterwaarts(AP, anterior-posterior)
en zijdelings(lateraal)
Computer Tomografie techniek: beeldvorming middels röntgenstaling die
gemeten wordt door een detector, computerprogramma’s zetten metingen
om in beelden
Water(0) en lucht(-1000) zijn ijkwaarden, door daarna aan elk
meetpunt een eigen grijstint toe te kennen ontstaat het beeld
Beeld kan bestaan uit meer dan 200 dwarse transversale
doorsneden(voxels). Middels computerprogramma kan een
reconstructie gemaakt worden in elke gewenste richting of vorm(3D)
Magnetische Resonantie techniek: beeldvorming door meten van signaal
dat protonen afgeven in een magnetisch veld
Beeld afhankelijk van soort, aantal protonen en ruimtelijke positie in
het lichaam. Veel protonen geven veel signaal, geen protonen geven
geen signaal
In vetweefsel zijn protonen gebonden(T1, vet is wit) en in water
bewegen protonen zich vrij(T2, vocht is wit)
,Echografie techniek: beeldvorming middels ultrageluidsgolven, die
teruggekaatst worden als ze botsen op grensvlakken van structuren in het
lichaam
Kleurbetekenis:
o Grijs: teruggekaatste signalen(reflecties), lucht gevulde
lichaamsholte
o Wit: grensvlaksignalen
o Zwart: niet teruggekaatste signalen, signaal verspreid zich ,
lichaamsvloeistoffen
Reflecties van dieper gelegen structuren komen zwakker terug dan
die van oppervlakkig gelegen structuren
Water, organen en spieren zijn geschikt om echografisch onderzocht
te worden
Verkalkingen in een pees aantonen via echografie, géén MRI
Bare area: gebied van onbeschermd en openliggend bot tussen einde
van kraakbeen en het kapsel, gevoelig voor ontsteking waardoor het bot
wordt aangetast en kan leiden tot marginale erosie
Artrose: kraakbeenaandoening in gewrichten doordat er meer kraakbeen
verloren gaat dan dat er geproduceerd wordt, gewrichtsslijtage
Kraakbeen verslechterd of verdwijnt en synoviumvloeistof
vermindert ook(soepel en schokken opvangen). Botten scheuren
over elkaar en dit veroorzaakt de pijn
Artrose van de hand manifesteert zich vooral in CMC-1(duim) en DIP-
gewrichten, verder artrose in heupen, knieën, schouders en nek
Radiologische kenmerken artrose:
Gewrichtsspleetversmalling door verlies van kraakbeen
Sclerose: neerslag van kalkzoutkristallen in het spongieuse bot(witte
vlekken)
Osteofytvorming: beenharde zwelling ter hoogte van
gewrichtsspleet, botuitsteeksels aan randen waardoor het dragende
oppervlak wordt vergroot
, Cystevorming: botverlies met holtevorming als reactie op ongelijke
belasting van het gewricht(zwart)
Zwellingen van kapsel en weke delen
o Knobbeltjes van Heberden: artrose van DIP gewricht
o Knobbeltjes van Bouchard: artrose van PIP gewricht
Rizartrose: artrose van het CMC1 gewricht(duim), het gewricht tussen
metacarpale 1 en os trapezium, familiaire artrose die vaak vroeg
optreedt(vanaf 40e levensjaar)
Radiologische kenmerken artritis
Erosies door aantasting botweefsel(pas in late fase)
o Marginale erosie: erosies in de bare area
o Centrale erosie: erosie van gewrichtsvlakken onder het
verdwenen kraakbeen
Gewrichtsspleetversmalling door aantasting van kraakbeen
Zwelling van weke delen door effusie van synoviaal vocht in het
kapsel en door oedeem rond het kapsel
Peri-articulaire ontkalking als gevolg van de ontsteking
Deformiteit en functieverlies
HC2 Traumatische aandoeningen
-Fracturen zijn het gevolg van een directe of indirecte inwerking van acuut
geweld
-Fracturen komen het frequentst voor bij oudere vrouwen en bij jonge
jongens
Spontane fracturen: pathologische fracturen op basis van een
botaandoening(osteoporose, metastasen) of excessieve repeterende
belasting(stressfractuur)
Osteoporose: verlies van botmassa en verstoorde bot-matrix, treedt op
bij het ouder worden(verhoogd risico bij corticosteroïdengebruik en
postmenopauzale vrouwen), geven verhoogd risico op fracturen m.n. van
wervelkolom en bekken
Type fracturen:
Dwarse fractuur: ontstaat door kleine kracht die kortdurend inwerkt
op een klein gebied
Schuine fractuur
Spiraalfractuur: als gevolg van torsie/draaitrauma(draaiing in de
lengteas)
Comminutieve fractuur: grote krachtinwerking op een relatief groot
gebied wat leidt tot verbrijzeling/versplintering, bestaande uit meer
dan 2 botfragmenten
Segmentale fractuur: fractuur op meer dan 1 niveau in hetzelfde bod