WEEK 1 – Ideeënhistorische ontwikkeling van straf- en strafprocesrecht
Hoorcollege1
Strafrecht kent altijd element van leed: leed dat voorkomen dient te worden door te straffen,
wat leed toevoegen betreft. Gaat altijd om spanning tussen rechtsbescherming en
terughoudendheid optreden in leven van burgers (ultimum remedium gedachte). Paradox
tussen noodzaak zoveel mogelijk vrijheid verlenen en noodzaak die vrijheid te beschermen,
wat per definitie een beperking van andermans vrijheid inhoudt.
Pijnbank als startpunt huidig strafrecht
Eind 18e eeuw 2 vragen over pijnbank gebruik om bekentenissen te verkrijgen:
1. Mag staat wel op deze manier ingrijpen, op grond waarvan?
2. Is het überhaupt nuttig om zo een bekentenis af te dwingen? (valse bekentenissen om
de pijn te laten stoppen)
Probleem zat niet in het ‘juridische’, alles was nl. tot in de puntjes geregeld, maar in de
mateloosheid, ongelijkheid & uiteindelijke willekeur van het middel. Beccaria bekritiseerde
dit en bood alternatief aan, de grondslagen voor het huidig strafrecht. sociaal
contractsdenken.
Sociaal contract
Sociaal contractsdenken begint bij een ‘natuurtoestand’: iedereen is compleet vrij en mag
doen en laten wat ‘ie wil, maar als je in de problemen zit is er ook niemand om je te helpen.
Volledig vrij, ook volledig aan zichzelf overgeleverd.
Op een bepaald moment wil men meer bescherming, dus zullen mensen een sociaal contract
sluiten: minimaal deeltje vrijheid afstaan om zeker te kunnen zijn van het overige deel. De
overheid mag dan niet in dat restant treden en moet wetten maken die in de ‘geest van het
contract’ bestaan. Mag dus niet zomaar gezegd worden in een wet ‘ten alle tijden mag een
huis binnengevallen worden’.
Mensbeeld daarachter: een mens die een wil heeft en in staat is die te uiten. Soms kan men
denken dat ze van de overheid af willen o.i.d. en om te voorkomen dat men terugvalt in de
natuurtoestand zijn straffen noodzakelijk. Het deel vrijheid wat is afgestaan aan de overheid is
dus het recht dat de overheid jou mag straffen als iets verkeerds gedaan wordt.
Instrumentariteit vs. balans: strafrecht is een instrument om te voorkomen dat de
natuurtoestand terugkeert & de staat uit elkaar valt, balans vereist dat zoveel mogelijk vrijheid
aan burgers toegekeerd wordt.
Beccaria stelt dat strafrecht nut moet
hebben voor het grootste aantal mensen
(utilisme). Daardoor kan de
overheid/soeverein alleen algemene wetten
maken; de rechter is degene die moet
oordelen over de toepassing van die wet in
een concreet geval.
Beccaria is erg bezig met ‘de wet’, maar
niet echt met de rechter. Enige wat rechter
mag doen: onderzoek naar
Figuur 1. Dia door prof. J. Ten Voorde, Universiteit Leiden.
1
Alle hoorcolleges gegeven door prof. J. Ten Voorde, Universiteit Leiden.
,feiten/gedragingen en onderzoeken of die feiten onder de wet vallen. Interpreteren door de
rechter is niet toegestaan.
De wet moet vlg. Beccaria:
- geschreven zijn
- in een begrijpelijke taal
- die iedereen kan begrijpen (dus niet afhankelijk van een kleine groep (juristen))
Legaliteitsbeginsel/lex certa/scripta-geboden komen hierin terug.
Idee omtrent wetgeving van Beccaria wordt opgepakt door de samenleving en Code Pénal &
wetboek van strafvordering worden opgemaakt in Frankrijk. In 1810 treedt huidige WvSr &
WvSv van Napoleon in, met ook deel van huidige grondbeginselen. Scheiding der machten &
nut van straffen komt er heel erg in terug.
Vergelding kijkt achteruit en heeft een inherent kenmerk van proportionaliteit: straf bestaat
om de samenleving weer terug te krijgen in dezelfde staat als vóórdat de rechtsorde geschokt
werd. Méér straf dan dat geven hoeft in de vergeldingstheorie dus niet, maar er wordt wél
sowieso gestraft (klassiek strafrecht).
Preventie kijkt vooruit en straft dus méér, om te zorgen dat geen recidive plaatsheeft. De
rechter krijgt hierbij echter meer vrijheid om te beslissen óf gestraft wordt (neoklassiek
strafrecht).
Schuld wordt heel belangrijk in neoklassiek strafrecht, maar ook bij vergelding: zonder schuld
ook geen vergelding. In Beccaria’s optiek heeft de mens dus ook vrije wil: iemand moet
ergens voor kunnen kiezen om ergens schuld aan te hebben.
Eerste NL WvSr door Modderman opgesteld (1886), heeft strafrecht als ultimum remedium.
Legaliteitsbeginsel staat centraal, maar met een groot vertrouwen in de rechter (tegen
Beccaria in), komt veel nadruk op opzet, schuld en wilsvrijheid. Verenigingstheorie staat
centraal: zowel vergelding als preventie. Strafrecht wordt een instrument tot sociale
verdediging, om bepaalde ontwikkelingen te sturen.
Moderne Richtingsdenken gaat meer om het collectief i.p.v. het individu, het beschermen van
de maatschappij. Er wordt wel gedifferentieerd tussen verschillende soorten mensen (bijv.
kinderen vs. volwassenen, of psychopaten) en ook tussen verschillende sancties: onderscheid
tussen straf en maatregel.
Probleem bij Moderne Richting is dat het voedingsbodem voor autoritaire dictaturen zoals
Nazi-Duitsland is, omdat het mensen scheidt in verschillende ‘afdelingen’ en men het kan
gebruiken om de ‘onaangepaste mens’ te verwijderen uit de samenleving (ontmenselijking &
onbepaalde straffen). Past niet meer bij Beccaria’s ideeën.
Functionele richting van Pompe volgt op Moderne Richting: moeten wél naar mens kijken,
maar Beccaria’s ideeën niet loslaten. Recht krijgt maatschappelijke functie.
Andere richting is die van Vrij uit Groningen: strafrecht moet afschrikken, normen moeten
bevestigd worden.
Daarop volgt in jaren ’60 ook protest en richt zich op ‘policing the police’ i.p.v. ‘policing
society’. Weer meer focus op de klassieken en hervinden van het karakter van strafrecht.
9/11 volgt, geeft grote verandering: risicostrafrecht.
, WERKGROEP 1/LITERATUUR
Doel werkgroepen: hedendaagse ontwikkelingen in licht van tekst die centraal staat begrijpen.
Groenhuijsen – Strafrechtelijk stromenland in 2008
Groenhuijsen staat voor versterking positie slachtoffers in het strafproces. Tekst is geschreven
n.a.v. afscheid hoogleraar Kelk (staat voor emancipatie gevangeniswezen), deze had het veel
over ‘scholen’ en ‘stromingen’.
‘Scholen’ > leraren/leerlingen, begrensd in idee A.
‘Stromingen’ > denkers/wetenschappers, meer fluïde, gemeenschappelijke ideeën maar idee A
en idee B kunnen uiteenlopen.
Scholen
- Utrechtse school: dader centraal als medemens.
Wat brengt dader ertoe om strafbare feiten te begaan? Utrechtse school ook
paternalistisch, dader is een ‘arme sloeber’ die niet veel begrijpt en vertelt moet
worden hoe het leven in elkaar steekt.
- School van Peters: rechtsbescherming belangrijkste rechtskarakter.
Peters was ook onderdeel van Utrechtse school, maar Peters zag de mens meer in de
hoedanigheid van rechtssubject en had geen paternalistische kijk. Mens heeft bepaalde
rechten en moet die rechten najagen, strafrecht bestaat om die rechten te verdedigen.
Het EVRM is ontstaan door toedoen van Peters.
- Bert Swart: sterk Utrechts met nadruk op rechtsbescherming, maar niet op dezelfde
manier als Peters.
- Rotterdamse groep van Hulsman
Abolitionist, af van het strafrecht. Decriminalisatie staat centraal. Strafbare feiten
waren volgens Hulsman problematische gebeurtenissen, maar strafrecht vindt hij niet
de juiste manier om te reageren. Strafrecht doet meer kwaad dan goed volgens
Hulsman.
Stromingen
Auteurs worden nooit echt tot één stroming gerekend, die overlappen met elkaar. Scholen
overlappen daarnaast ook met stromingen. Remmelink onderscheidt functionele stroom en
tegenstroom;
Functionele stroom: strafrecht als functie in de staat, niet iets losstaand. Staat wil bepaalde
doelen nastreven, die doelen worden middels strafrecht nagestreefd (bijv. openbare orde,
coronamaatregelen afdwingen).
Evenredigheid, proportionaliteit & vergelding is bij functionele stroom ook belangrijk
(Utrechtse School had dit ook centraal).
De functionele stroom vertakt in de traditionele stroom en de welzijnsstroming:
Traditionele functionele stroom: formeel wettelijk perspectief, de wet/wetgever staat centraal.
Welzijnsstroming: overheid grijpt in omwille van de bescherming v.d. samenleving.
Slachtoffer komt ook in beeld, terwijl deze bij de tegenstroom mist. Formeel wettelijk
perspectief staat óók centraal, namelijk via het wettelijke spreekrecht van het slachtoffer.
Tegenstroom: processuele kant, de wijze waarop de overheid mag ingrijpen en de manier van
conflictoplossing. De wijze waarop de conflictoplossing plaatsheeft moet recht doen aan de
rechten van de verdachte, het recht moet in die zin effectief zijn. Tegenstroom relateert dus