Week 1 – Inleiding tot het systeem van rechtsbescherming
Hoorcollege
Geen enkele samenleving begint met een democratie: eerst een koning met door God gegeven
absolute macht. Hier zijn wél regels voor nodig en men zal in opstand komen tegen deze
maatregelen.
In 1815 oordeelt de HR (civiele rechter) dat de regering onrechtmatig gehandeld heeft: daarop
vaardigt Willem I het Conflictenbesluit uit (AMvB) en stelt hij dat de HR niet mag beslissen
op regeringsbesluiten. Enkele jaren later stelt de HR dat in de Grondwet staat dat men wél bij
hen terecht kan en Willem dus niet door een AMvB dit recht kan ontnemen. Daarop stelt het
parlement dat ze véél liever een bestuursrechter hebben, die bekend is met de doelen en regels
van de overheid, dan een civiele procedure. Civiel is te duur, te lang en te
ingewikkeld/formalistisch: dit past niet bij de snelheid en doelen van overheidsoptreden.
In de tussentijd wil men enkel administratief beroep en geen bestuursrechter: in de praktijk
vindt echter wel bestuursrechtspraak plaats. Na de Industriële Revolutie (en dus veel
arbeidsongevallen) stelt men in 1901 wél een bestuursrechter in om de ‘zwakkere arbeiders’
te beschermen: de raden van beroep & de Centrale Raad van Beroep.
Enumeratie: lijst van wetten/wetsartikelen waar de raden van beroep & CRvB bevoegd zijn
om over te oordelen.
Enumeratie is een vrij versnipperd wetssysteem en in het Benthem-arrest heeft het EHRM
geoordeeld dat administratief beroep geen effectieve onpartijdige rechtsbescherming biedt
(strijdig met art. 6 EVRM): daarom wordt uiteindelijk in 1974 gekozen voor algemene
rechtsbescherming. In 1994 treedt daarop de Awb in werking.
Kenmerken van het bestuursprocesrecht
- Men kan alleen tegen besluiten beroep instellen (art. 8:1 Awb): dus niet elk
conflict met de overheid!
- Besluitvorming en bezwaar zouden geschillen tussen overheid en burger weg
moeten nemen, zodat niet veel zaken bij de rechter terecht komen.
- Rechtmatigheidstoetsing ex tunc: schending van juridische regels op het moment
van besluitneming. Dus anders dan doelmatigheidstoets in de voorprocedure! De
rechter dient niet in een bestuursrechtelijke taak te treden.
- Ongelijke verhouding van partijen staat centraal: geen actieve
ongelijkheidscompensatie, wél lage griffiegelden en bestuursorgaan mag niet
strategisch procederen.
- Elk geschil raakt óók belangen van derden en/of de maatschappij, niet alleen die van
partijen! De rechter heeft altijd de regie en mag bepalen waar het proces over gaat:
elk besluit is een rechtsvaststelling, welke anderen raakt.
Daarom: korte beroepstermijnen, laagdrempelige procedure, materiële
waarheidsvinding en een niet-lijdelijke rechter.
Rechtsvergelijking tussen bestuursrechter en civiele of strafrechter
Het verschil tussen deze rechters is dat de originaire rechtsvaststelling niet bij de rechter
gebeurt wanneer het gaat om bestuursrechtspraak: die bevoegdheid blijft bij de
bestuursorganen. De rechter controleert enkel of dit rechtmatig uitgevoerd is.
Daarnaast vindt dit plaats in een ander soort universum: rechtspreken is achteruit kijken, maar
besturen is juist vooruitzien. Een rechter kan bijv. ook niet oordelen over een niet-verleende
,verblijfsvergunning: immers komen de zaken van wél verleende verblijfsvergunningen niet
voor de rechter en kan deze dus niet het één tegen het ander afwegen.
Belangrijkste hoofdregel: de rechter mag niet op de stoel van het bestuursorgaan gaan zitten!
Antwoord op elke tentamenvraag over taakverdeling.
Overeenkomstig procesrecht
Overeenkomsten met burgerlijk procesrecht: partijverantwoordelijkheid, de partij ‘bepaalt’
het proces. De belanghebbende dient namelijk vast te stellen waar deze het niet mee eens is
en dient daarvoor bewijs te leveren.
Civilisatie bestuursprocesrecht: men vraagt steeds meer van partijen, partijen hebben de
verantwoordelijkheid.
Verbestuurlijking civiele geschillen: de rechter heeft meer de regie
Overeenkomsten strafprocesrecht: bestuurlijke boetes zijn een vorm van straf en
(bewijs)procesrecht is gebaseerd op WvSv. Daarnaast is een afdoening door het OM een vorm
van een bestuurlijke afdoening.
Overeenkomsten tussen bestuursrechtelijke procesbeginselen en het EVRM: het EHRM legt
dit namelijk autonoom uit. Art. 6 EVRM ziet namelijk toe op burgerlijke
rechten/verplichtingen, en dat is precies wat het bestuursrecht vaststelt: bestuurlijke besluiten
hebben altijd invloed op vrijheidsrechten (inkomen/eigendom/privacy afstaan of juist krijgen).
Een bestuurlijke boete is bovendien ook een criminal charge: een daad van vervolging.
Hoor- en wederhoor, fair trial en het verdedigingsbeginsel dient dus in het bestuursrecht óók
geëerbiedigd te worden.
Bevoegdheid bestuursrechter
Elk besluit begint met een besluit in primo (b.i.p.). Hiertegen kan het rechtsmiddel van de
bestuurlijke voorprocedure ingezet worden (vaak bezwaar), welke eindigt op een nieuw
besluit: beslissing op bezwaar (b.o.b.). Wanneer men het hier niet mee eens is kan beroep
bij de rechtbank worden ingesteld: beroep in 1e aanleg. Hier gaat het om de b.o.b. en niet
meer over het besluit of de b.i.p.! Vervolgens kan men in hoger beroep tegen de uitspraak
van de rechtbank.
Dus:
- B.i.p.: instelling bestuurlijke voorprocedure (vaak bezwaar) waar beslist wordt op de
b.i.p.
- B.o.b.: instelling beroep in 1e aanleg bij de rechtbank, waar beslist wordt op de b.o.b.
en niet meer op de b.i.p.
- Uitspraak van de rechtbank: instelling hoger beroep tegen uitspraak v.d. rechtbank,
niet op de b.i.p. of de b.o.b.
Art. 6:3 Awb: beroep staat niet open voor alle voorbereidende handelingen, enkel tegen het
besluit met de rechtsvaststelling.
Art. 8:3-8:5 Awb geeft daarnaast uitsluitingen van besluiten waar niet tegen geprocedeerd kan
worden. Men kan vlg. art. 8:3 Awb niet procederen tegen besluiten van algemene strekking
(avv’s, beleidsregels of a.b.a.s.), enkel tegen beschikkingen waarin algemene regels worden
uitgevoerd en iemand/iets een persoonlijke rechtsvaststelling krijgt.
Uitzondering: tegen een bestemmingsplan kan wel geprocedeerd worden.
, WG 1
Opdrachten
Vraag 1 (p. 28-30)
In Nederland houden verschillende rechtsprekende instanties zich bezig met
bestuursrechtspraak in hoogste instantie. Anders dan in het strafrecht en het civiele recht is er
niet één hoogste rechter. Welke instanties zijn dit en welke instrumenten bestaan er in de Awb
om de rechtseenheid tussen de verschillende instanties bij de uitleg van algemene
bestuursrechtelijke begrippen te waarborgen?
Deze instanties voor bestuursrechtspraak in hoogste instantie zijn:
- Raad van State, Afdeling Bestuursrecht(spraak) (ABRvS)
- Centrale Raad van Beroep (CRvB)
- College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
- Gerechtshoven (4)/HR
De rechtseenheidsvoorzieningen zijn:
- Informeel: Commissie rechtseenheid bestuursrecht
Doel: jurisprudentie van de verschillende colleges op elkaar af te stemmen/te
uniformeren
- Grote kamer (art. 8:10a lid 4 Awb): alle hoogste bestuursrechters zijn
vertegenwoordigd in een kamer van 5 leden
- Conclusie (art. 8:12a Awb): op verzoek van voorzitter/president van het college
advisering over rechtsvorming en rechtseenheid verlenen (dus niet ambtshalve).
Vraag 2a – The Grand Student Palace
Welk type besluiten betreft dit in de zin van artikel 1:3 Awb en staat hiertegen beroep open?
Art. 1:3 Awb: “1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan,
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de
afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen
verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van
wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.”
1. Besluit tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan (art. 3.1 en 3.8 van de Wro)
Algemeen verbindend voorschrift, maar staat wél beroep tegen open
(uitzonderingsgeval want bestemmingsplan) vlg. art. 8:6 Awb en art. 2 van bijlage
II. Geldt voor één ieder nl. Let op, een bestemmingsplan is geen concretiserend
besluit van algemene strekking, omdat de normstelling óók in de vorm zit.
2. Omgevingsvergunning voor bouwen (art. 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo)
Beschikking, geldt alleen voor de BV en dus geen algemene strekking. Men kan in
bezwaar o.g.v. art. 6:4 Awb alvorens beroep o.g.v. art. 8:1 Awb.
3. Omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument (art. 2.1, eerste lid,
onder f, van de Wabo)
Beschikking, geldt alleen voor de BV. Men kan in bezwaar o.g.v. art. 6:4 Awb
alvorens beroep o.g.v. art. 8:1 Awb.
4. Omgevingsvergunning voor het slopen in een beschermd stadsgezicht (art. 2.1, eerste
lid, onder h, van de Wabo)
Beschikking, geldt alleen voor de BV. Men kan in bezwaar o.g.v. art. 6:4 Awb
alvorens beroep o.g.v. art. 8:1 Awb.
5. Vergunning op grond van art. 3 van de Drank- en Horecawet.
Beschikking, geldt alleen voor de BV. Men kan in bezwaar o.g.v. art. 6:4 Awb
, alvorens beroep o.g.v. art. 8:1 Awb.
6. Een terrasvergunning op grond van art. 2.28 van de APV Leiden.
Geldt uitsluitend voor de BV in afwijking van een verbod: dus niet algemeen
verbindend en geen concretiserend besluit van algemene strekking, maar een
beschikking. Men kan in bezwaar o.g.v. art. 6:4 Awb alvorens beroep o.g.v. art. 8:1
Awb.
Beschikking geldt alleen voor aanvrager/verzoeker en heeft dus geen algemene
strekking. Tegen een beschikking staat beroep open o.g.v. art. 8:1 jo. art. 8:6 Awb. In
beginsel is de rechtbank bevoegd.