SE – werkcolleges
Werkcollege 1 – Koolhydraatstofwisseling
Casus 1: hondje van een half jaar heeft ’s morgens en na grote pauzen tussen het
eten problemen. Pas problemen nadat het op 8 weken leeftijd bij de familie
kwam. Er wordt een biopt genomen na vasten en na de maaltijd en er wordt
lactaat en glucagon bij gedaan, waarbij fructose-1,6-bisfosfaat ophoping
plaatsvindt. Alleen bij die na de maaltijd is er glucosevorming.
- er is een F-1,6-BP deficiëntie, waardoor de f-1,6-bp ophoopt.
- klachten: voor het eten treden er flauwtes op en sloomheid.
- de controle-hond gebruikt na vasten glycogeen en later TAG voor de
gluconeogenese. Verder
lactaat, eiwitten, glycerol en aminozuren.
- de patiënt gebruikt na gevoed te zijn het glycogeen uit de voeding.
- de patiënt moet vaak kleine beetjes gevoerd krijgen en dus ook ’s nachts om
vasten te voorkomen.
- enzym X is deficiënt en komt in sommige weefsels voor waar geen
gluconeogenese plaatsvindt.
dit enzym zorgt ervoor dat de gluconeogenese kan plaatsvinden, vormt warmte
door ATP vrijmaken.
Tandem-enzym
Regelschema glucagon: F-1,6-bisfosfatase met geactiveerd worden en PFK
geremd worden.
Hoge glucagon -> vet verbranden -> geen GLUT-4.
FBPase moet actief worden, zodat PFK2 genoemd wordt.
glucose maken = FBPase actief
glucose gebruiken = PFK inactief
cAMP heeft een eigen kinase PKA, deze zet de fosfaat erop, dus fosforyleerd.
Regelschema insuline: F-2,6-BP bindt aan PFK om te stimuleren en remt de F-
1,6-BPase. Een klein beetje fructose-6-fosfaat wordt omgezet door PFK2 dat
geactiveerd wordt door insuline om F-2,6-BP te laten stijgen.
1
,SE – werkcolleges
Casus 2: twee pups van een half jaar oud met vergrootte lever en zwakke
skeletspieren. Ze hebben slapte aanvallen dat beter wordt als ze eten krijgen. Na
vasten een bloedje genomen, waaruit kwam dat ze hypo-glycemisch waren.
- test 1: glucagon intraveneus.
hondje A – lichte stijging van glucoseconcentratie in het bloed en sterke lactaat
stijging.
hondje B – niet tot nauwelijks waarneembare stijging in beide.
- test 2: maaltijd, met 2 uur later glucagon toediening.
hondje A – lichte stijging van glucoseconcentratie en sterke lactaat stijging.
hondje B – sterke verhoging van glucoseconcentratie en lactaat normaal.
Diagnose hondje A
Er is een enzymdeficiëntie. Bij de gezonde hond stijgt het glucosegehalte door
glycogeenafbraak door PKA -> glucose-6-p en dat met g-6-pase naar glucose,
waardoor de concentratie lactaat laag is.
Door een defect in de glucagoncascade heeft de toediening van glucagon geen
effect.
Hond A maakt veel lactaat uit het glycogeen.
Er wordt wel glucose-6-p gevormd maar door het missen van g-6-pase kan er
geen glucose uit gevormd worden. De spiercellen hebben geen g-6-pase, omdat
deze alleen zelf gebruikt heeft.
Het leverglycogeen stapelt op doordat het niet weg kan, meer glycogeen werkt
niet.
Hondje B heeft een probleem door debranching enzym deficiëntie. Steeds net na
het eten worden nieuwe glycogeentakken aangemaakt, alleen de uiteinden
kunnen worden afgebroken, omdat de splitsing niet weggewerkt wordt.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
--------------------
Werkcollege 2 – Vetstofwisseling
Vetzuren
- zowel koolhydraten als uit eiwitten kunnen eruit gesynthetiseerd worden.
- kunnen niet onder extreme omstandigheden in glucose omgezet worden, omdat
acetyl-CoA nooit in
glucose kan worden omgezet.
- worden alleen in de lever omgezet in ketonlichamen.
- onverzadigd kunnen ze niet door het lichaam zelf gemaakt worden. Tot de 9 e C-
atoom kan je het
zelf maken, maar langere onverzadigde ketens niet. De lange onverzadigde
mogen dus niet
ontbreken in de voeding.
TAG
- het is kwantitatief een veel efficiëntere vorm van reservebrandstof dan
glycogeen. Ze zijn
hydrofoob/apolair dus wordt er geen water bij opgeslagen. Per C-atoom levert
het veel meer ATP
dan glycogeen doordat glucose al meer geoxideerd is.
2
,SE – werkcolleges
- is kwalitatief inferieur omdat er geen er geen glucose uit kan worden gemaakt.
Er kan glycerol uit
gemaakt worden, maar te weinig voor de hersenen tijdens vasten.
- de opslag als glycogeen in lever- en spierweefsel is gelijk, maar de spier kan het
niet meer afgeven,
omdat deze er geen vrije glucose van kan maken.
Veel TAG in het bloed geeft vertroebeling.
Goed cholesterol is HDL.
Slecht cholesterol is LDL die blijft plakken (gebeurt bijna niet bij dieren).
3
, SE – werkcolleges
Vogels slaan
voor een
lange vlucht
veel vet op in
vet-, spier- en
leverweefsel.
Tijdens de
lange vlucht
daalt het
glucosegehalte in het bloed nauwelijks en is het grootste gedeelte van het
vetweefsel verdwenen.
Voor de lange vlucht wordt TAG gebruikt als energiesubstraat. Als dit zou worden
opgeslagen als glycogeen zou het dier 6x zoveel wegen, omdat je 6x zoveel
energie uit TAG kan halen. Het dier zou dan niet meer kunnen vliegen. Er gaat
tijdens het vliegen veel vocht verloren met uitademen, maar ze drogen niet uit,
omdat ze water halen uit het verbranden van het vet.
Voor de gluconeogenese tijdens de vlucht wordt er glycerol uit TAG gebruikt, dit is
weinig per TAG molecuul, maar door de extreme verbranding is het wel genoeg.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
--------------------
4