Persoonlijkheidsleer
Hoorcollege 1.1
Drie niveaus van onderzoek:
1. De menselijke ‘natuur’: waarin mensen gelijk zijn aan alle anderen.
We zijn van nature groepsmensen, hebben andere nodig. Dieren zijn soms ook groepsdieren,
zoals dolfijnen. Binnen groepen dolfijnen zijn er ook verschillen in persoonlijkheid, bv. de
mate van energie, angsten, effectiviteit tussen de dieren. We zijn als mens dus niet uniek in
de verschillen in persoonlijkheid.
2. Verschillen tussen individuen/groepen: waarin mensen gelijk zijn aan sommige anderen.
Onderscheid maken tussen groepen mensen, bv. man-vrouw, of kunstliefhebbers.
Individuele verschillen tussen mensen, door persoonlijkheid. Dit kan je met nomothetische
traditie meten.
3. Individuele uniciteit: waarin mensen gelijk zijn aan geen anderen.
Wat maakt deze persoon zo uniek? Origineel= Een origineel is een informatieobject waarvan
de uniciteit aangetoond kan worden. Bijzonderheid = Een eenheid die juist gekenmerkt
wordt door de uniciteit, het afwijkende van het meest voorkomende.
Twee tradities:
- Nomothetisch: nomals: wetmatigheid thesis – stelling. Wetmatigheden van gedrag dat
mensen vertonen. Persoonlijkheid die mensen hebben. Verschillen tussen individuen. Wat
voor verschillen zijn er? Waar kunnen we die op beoordelen? Verschillen tussen groepen?
- Idiografisch: ideo: één: grafisch en beschrijven. Beschrijving van individu. Betrekking op
onderzoek doen naar individuen of persoon, bijvoorbeeld veel nieuwsgierig is of meer
depressief is. Je vergelijkt persoon met andere mensen.
> die informatie die we hebben van andere mensen komt van nomothetische traditie. Echter
als je verder wilt inzoomen op individu kijk je naar idiografische traditie.
Twee uitgangspunten:
- Entiteit – Incrementeel
o Entiteitstheorie (Entity theory): menselijke eigenschappen (zoals persoonlijkheid) liggen
vast; het is onmogelijk om deze te veranderen (nature beliefs)
o Incrementele theorie (Incremental theory): menselijke eigenschappen liggen niet vast en
zijn tot op grote hoogte vormbaar (nurture beliefs)
Bestaat persoonlijkheid?
Hartshorne & May (1928): Kinderen geobserveerd in verschillende situaties waarin altruïstisch
gedrag vertoond kon worden:
- Geld van klas geven aan goed doel ipv aan zelf
- Dingen weggeven voor een goed doel
- Geen geld stelen uit een doos
- Niet bedriegen op een test
Altruïsme is gedrag van iemand dat ten gunste van een ander is en niet zelden ten koste van de
persoon in kwestie gaat.
Walter Mischel (1968): Nee! Zeer zwakke verbanden tussen gedrag van een persoon in de ene
situatie en gedrag van een persoon in een andere situatie.
,Wat verstaat men onder persoonlijkheid?
Individuele verschillen
- Fysiek (lengte, attractiviteit, gezichtsvormen)
- Psychologisch
o Intellectueel (kennis, vaardigheden) > mentale vermogens (numeriek, geheugen)
o Niet-intellectueel
Kortstondig (emoties, gevoelens)
Langdurig
Specifiek (gewoonten, attituden, bv. tanden poetsen, tafel dekken)
Algemeen: Persoonlijkheid (karakter, EQ, creativiteit)
Langdurige (niet-)intellectuele psychologische
individuele Verschillen ->
Intelligentie: cognitieve intellectualiteit (talent)
Er is een relatie tussen algemeen en specifiek:
Persoonlijkheid kan namelijk invloed hebben op
Specifieke eigenschappen.
Persoonlijkheidshirarchie >
Definitie persoonlijkheid:
‘’ … is de verzameling trekken en mechanismen
binnen het individu; deze zijn georganiseerd en
relatief constant en beïnvloeden iemands interacties
met, en aanpassingen aan, de binnen psychische,
fysieke en sociale omgeving’’.
Persoonlijkheid is:
1. is de verzameling trekken
2. en mechanismen
3. binnen het individu;
4. deze zijn georganiseerd en relatief constant
5. en beïnvloeden
6. iemands interacties met,
7. en aanpassingen aan,
8. de binnen psychische, fysieke en sociale omgeving.
Bestaat persoonlijkheid?
Walter Mischel (1968): Nee!
Zeer zwakke verbanden tussen gedrag van een persoon in de ene situatie en gedrag van een persoon
in een andere situatie.
Intrapsychisch: hoe je denk hoe je zelf bent/ hoe je denkt over jezelf, verleden, gehele verhaallijn.
Evocatie: gedrag doet je oproept, bv. iemand gedraagt zich anders als jij in de buurt bent.
,Adaptatie: interactie met de omgeving vraagt om aanpassingen, omdat het gedrag niet werkt.
6 kennisdomeinen PLPO:
1. Disposities (persoonlijkheid)
2. Biologie (persoonlijkheid)
3. Psyche (persoonlijkheid)
4. Cognitief experiëntieel
5. Sociaal-cultureel
6. Aanpassing
Onderzoek Mischel onder studenten
Mischel & Peake (1982): ‘Cross-situationele
consistentie van Consciëntieusheid’:
- Aanwezigheid op college
- Uitvoeren leesopdrachten
- Nakomen afspraken
- Op tijd inleveren opdrachten In totaal 19 gedragingen
- Netheid ingeleverde opdrachten
- Netheid bureau
- Netheid opgemaakt bed
Lage gemiddelde correlatie = .13.
Conclusies Mischel & Peake (1982):
- Er is geen consistentie in de mate waarin iemand consciëntieus gedrag vertoont over
verschillende situaties (d.w.z., geen ‘cross-situationele consistentie)
- Consciëntieusheid moet dus wel afhangen van de situatie.
- Persoonlijkheid bestaat niet (of nauwelijks)
Heranalyse date Mischel
Heranalyse door Jackson & Paunonen (1985):
- Verdelen 19 gedragingen in twee groepen
- Aggregeren (samenvoegen) gedragingen
- Hoge correlatie van de twee groepen gedragingen = .50!
Conclusie: op basis van 1 gedrag moeilijk ander gedrag te voorspellen, maar…
Op basis van een aantal gedragingen, kunnen we voorspellen hoe iemand zich gemiddeld
gedraagt in een aantal andere situaties!
Wat geleerd dit college:
1. Wat persoonlijkheidspsychologen onderzoeken: 3 niveaus (natuur, verschillen, uniciteit), 2
tradities (nomothetisch & idiografisch) en 2 uitgangspunten (entiteit & incrementeel)
2. Wat men verstaat onder persoonlijkheid: definitie
3. De 6 kennisdomeinen van PLPO: disposities, biologie, psyche, cognitief-experiëntieel, sociaal-
cultureel, aanpassing
Samenvattend
- Persoonlijkheid bestaat …
- Als samenvatting van een groot aantal samenhangende gedragingen …
- Waarmee vergelijkbare gedragingen voorspeld kunnen worden …
- En komt tot stand in interactie met de omgeving.
, Hoorcollege 1.2
Dispositionele domein 1 > Filmpje muizen, musjes en varkens op prikkels (wel/niet actieve dieren,
schrikdraad wel/niet afschrikken, wel/niet exploratieve dieren)
Kun je bij de mens ook persoonlijkheidstypen onderscheiden?
Verschil typen en dimensies
Dimensies: Kwaliteit verschil tussen één zwart gedrag en ander zwart gedrag (bv. koolmees die
onderzoek of die ver uit de buurt blijven.. Dit kan je onderzoeken door een activiteit (bijvoorbeeld
varken die je vasthoudt, is het daarna actief of inactief, er is geen variatie). Maar er zijn ook vogels
waarin er variaties in het gedrag zijn (bijvoorbeeld tijdstuur voor een vogel iets benaderd). Bij
dimensies vindt je allerlei soorten gedragingen, dus NIET het een of het ander, niet zwart wit, maar
verschillen.
Voorbeeld typologieën
- Sanguineus: bloed (werd gecombineerd met lucht en de lente). Dit zou een typte zijn die heel
sociaal, vrolijk en enthousiast is. Gekenmerkt worden door een rode kleur.
- Cholericus (gele gal): vuur, zomer, competitief. Choleric is emotioneel driftig en extreem actief
type temperament, vatbaar voor leiderschap en overheersing.
- Melancholicus: iemand die depressief is, of de neiging om somber te zijn. Droog koud, zwarte
kleur (zwart galligheid). Vaak ook een denker, piekeraar.
- Phlegmaticus: water en winter, kleur wit. Flegmatische mensen worden als kalm en rustig
reagerend beschouwd. In de Griekse oudheid werd van hen verondersteld dat ze te veel slijm,
een van de vier lichaamssappen, hadden.
Andere typologie die in de middeleeuwen gelde, vooral in Europa was, die van Sheldon. Zijn
typologie was gebaseerd op de body types, op de lichaamstypes. Bij embryo kan je onderscheid
maken tussen drie lagen cellen:
- Endomorfe: je maag en je darmen, binnenste laag
- Mesomorfe: je spieren en bloedvaten
- Ectomorfe: huid en zenuwstelsel
Als je kijkt naar typen verbond hij dit met de vorm van het lichaam. William Sheldon verbond dat dan
ook met persoonlijkheidseigenschappen. Stereotypering op basis van uiterlijk en wat persoonlijkheid
daarbij is.