Psychiatrie, semester 1
HC4 + LP1
Wat is psychiatrie?
Een medisch specialisme dat zich bezighoudt met de behandeling van psychiatrische
ziekten. Wanneer is iets psychiatrisch:
1. Statische - Zowel lage als hoge intelligentie is abnormaal
(ab)normaliteit
2. Psychosociale - Afwijken van de norm in de maatschappij (afhankelijk van tijd, cultuur en
(ab)normaliteit subgroep)
3. Persoonlijke - Subjectieve ervaring (misperceptie en overdrijving)
(ab)normaliteit - Wat is normaal voor mij?
Geschiedenisleer (460 v. Chr. Tot 19e eeuw)
Humoraalleer: (psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4 lichaamssappen
1. Bloed Sanguis Sanguinisch: vurig, energiek
2. Gele gal Xanthé cholé Cholerisch: driftig
3. Zwarte gal Melaina cholé Melancholisch: zwartgallig
4. Slijm Phlegma Flegmatisch: kalm, rustig
Vanaf 19e eeuw - Psychiatrische ziekten als hersenziekten. (Onderzoek en categorisatie)
Begin 20e eeuw - Freud en het onderbewuste, psychoanalyse, droomduiding, neurotische afweer
Vanaf jaren 50 - Ontwikkeling psychofarmaca
Jaren 70 - Antipsychiatrie, tegen de instellingspsychiatrie
Jaren nu - Te veel opgenomen mensen, trend is weer dat mensen zoveel en zo lang mogelijk
thuis/zelfstandig blijven wonen: sterke toename overlast en ongevallen.
- WMO (wet maatschappelijke ondersteuning), ingegaan in 2015 waarbij het sociale
domein een grotere invloed kreeg.
- AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten), de verantwoordelijkheid voor
patiënten die aanspraak maakten op de AWBZ, is van het zorgkantoor overgaan naar
de gemeenten.
Zelfmanagement (zelfregie)
• Het individuele vermogen van de persoon om waar mogelijk gezondheidsproblemen
te voorkomen en om te kunnen gaan. (Zelfstandig functioneren).
• Doel van verpleegkundigen is het ondersteunen van zelfmanagement en het te
behouden en verbeteren van het dagelijks functioneren.
• Shared decision making= belangrijk bij het bevorderen van zelfmanagement. Door
vertrouwen te winnen kan er een bepaalde taak te volbrengen of een probleem op te
lossen.
• Zelfregie bestaat uit 4 waarden:
Eigenaarschap Betrokkene beslist zelf over in te zetten zorg en ondersteuning en heeft de leiding, de
professional volgt hem hierin.
Kracht Iemands kracht is minstens zo belangrijk als de klacht. De professional vraagt krachten uit
en heeft hier aandacht voor.
Motivatie De belangrijkste maatstaaf voor wat een goede keuze is. Professionals helpen betrokkene
om zijn motivatie te vinden.
Contacten De zijn van groot belang, de professionals ondersteunen bij het in kaart brengen en
versterken ervan.
Draagkracht= vermogen om zich aan te passen en om te kunnen dragen. Draagkracht is
het tegenover gestelde van kwetsbaarheid.
Draaglast= stressoren, die op een cliënt kunnen afkomen, die kunnen van binnenuit komen
(endogeen) en van buitenaf komen (exogeen).
,Kwetsbaarheidsmodel (delier verklaren)
o Iemand heeft kwetsbare en beschermende factoren
Vervolgens komen er uitlokkende factoren
o Draagkracht en draaglast
o Gevolg: klinisch beeld
Biopsychosociaal
o Biologisch
§ Erfelijkheid, leefstijl, hersenstructuren
o Psychologisch
§ Cognitieve theorie, psychodynamisch, leertheoretisch
o Sociaal (westerse wereld)
§ Gezinstheorie, culture omgeving
Ontwikkelingsmodel
o ADHD (aandacht tekort +/- druk), ASS (autisme spectrumstoornis)
Diagnostiek: psychiatrisch onderzoek
• Algemene indruk
o Uiterlijke kenmerken, contact, spraak, lijdensdruk
• Cognitieve functies
o Bewustzijn, aandacht, geheugen en waarnemen
• Affectieve functies
o Stemming= langdurende gemoedstoestand
o Affect= van korte duur
• Conatieve functies
o Psychomotoriek (mimiek, spraak), kenmerken persoonlijkheid,
wilsbekwaamheid.
DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) à concept is bedacht
door Theodroe Millon
- Indeling psychiatrische stoornissen, met criteria voor elke psychiatrisch beeld.
- Doel= geeft een classificatie (syndroomdiagnose).
- Diagnose volgt uit:
o Informatie uit (wonen, werk, sociaal)
o Anamnese, heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese
o Andere informatie (somatisch, cultuur, persoonlijkheid)
- Structuurdiagnose (narratief) een verhaal achteraf (man overlijden à depressief).
Niet uit de drukken in getallen en ook niet.
Vanaf DSM III: indeling in 5 assen (multidimensionaal)
AS 1 à Huidige klinische toestandsbeelden/ stoornissen
AS 2 à Persoonlijkheidsstoornissen + mentale retardatie (mate intelligentie)
AS 3 à Lichamelijk toestand indien relevant
As 4 à Psychosociale problematiek (levensgebieden)
As 5 à Globale beoordeling van het functioneren (GAF)
Klinisch redeneren= een continu proves van gegevens verzamelen.
HOZ= Herstel ondersteunende zorg. De nieuwe visie van herstel ondersteunende zorg is dat
het gaat om het ondersteunen van herstel in plaats van het terugdringen van de ziekte.
• Herstel= persoonlijk uniek herstel waarin iemand de draad weer probeert op te
pakken en zijn leven opnieuw inhoud en richting probeert te geven.
• HOZ= Herstel ondersteunende zorg helpt patiënt met ernstige psychische problemen
zichzelf te helpen. Herstel betekend in dit aspect geen genezing, maar weer zelf de
regie over het leven voeren.
, ICF= International Classification of Functioning Disability and Health. Gaat uit dat
omgevingsfactoren+persoonlijke factoren de persoonlijke gezondheidstoestand beïnvloeden.
Het perspectief van het Functies en anatomische
lichaam eigenschappen
- Schizofrenie
- Laag IQ
- Middelen gebruik
Het perspectief van het Activiteiten
menselijk handelen - woont zelfstandig
- moeite met stressvolle situaties
Het perspectief van de mens Participatie
als deelnemer aan het - werk verliezen
maatschappelijk leven - hobby’s
CaNMeds-rollen= Canadian Medical Education Directions for Specialists.
Zorgverlener, Communicator, Samenwerkingspartner, Reflectieve EBP professional,
Gezondheidsbevorderaar, Organisator, Kwaliteitsbevorderaar
Freud (begin 20e eeuw)
• Freud stelde dat de mens gedreven wordt door energieën, driften, die aanzetten tot
gedrag. Driften hebben een onbewuste oorsprong, het Es. Soms botsen deze driften
met cultureel bepaalde, en door het superego afgedwongen normen en idealen.
• Spanning die dit oplevert wordt uit het bewuste gehouden door afweermechanismen.
• Als dezelfde afweermechanismen bewust worden toegepast = Coping mechanismen
• Maar zijn de grenzen tussen onbewust, halfbewust en geheel bewust niet scherp.
• Simpel gezegd het (onbewuste) komt in strijdt met het superego (normen en
waarden. Veel conflicten worden door de afweermechanismen verdrongen.
• De verdrongen conflicten kunnen later tot diverse psychiatrische ziekten leiden.
10 afweermechanismen
Ontkenning Ook wel loochening genoemd.
van realiteit
Verdringing De herinnering aan een ervaring wordt onbeschikbaar
Dissociatie Het ontkoppelen van de feitelijke ervaring en de bewuste herinnering daaraan. Kan ook onbewust
verlopen.
Regressie Gedrag vertonen dat in een eerder ontwikkelingsstadium angst en onzekerheid kon doen
verminderen
Projectie Het trachten eigenschappen of emotie van zichzelf te ontkennen, verbergen of verdringen door
deze toe te schijven aan iets of iemand anders.
Rationalisering Ervaringen die in hun ware gedaante te pijnlijk zijn om te erkennen (tot het bewustzijn toe te laten)
via redeneringen verdraaien tot ervaringen die juist niet onaangenaam waren.
Verplaatsing Een ander doel dan het werkelijke doel in de plaats stellen.
Reactievorming Van een ambivalent stel van gevoelens wordt het sociaal of moreel onacceptabele
(verdrongen) gedeelte verdrongen terwijl het acceptabele gedeelte juist sterk wordt aangedikt.
Sublimeren Het omzetten van oerdriften in sociaal of maatschappelijk geaccepteerde vormen.
Identificatie Zoals bij gijzeling of gevangenschap met de dader.
, FC H11 Psychofarmaca
1. Anxiolytica (angst en gespannenheid)
• Benzodiazepinen (anxiolytica) zijn de belangrijkste groep geneesmiddelen die
gegeven worden bij kortdurende angst of gespannenheid.
o Diazepam, oxazepam en lorazepam
o Benzodiazepinen binden zich aan GABA-receptoren en versterken de
remmende werking van GABA (gamma-aminoboterzuur).
• Buspiron is een anxiolytica wat niet tot de benzodiazepinen behoort. Het is een
partiele agonist van serotoninereceptoren.
• Propranolol zijn ook geregistreerde geneesmiddelen voor het gebruik van angst en
gespannenheid, maar deze werking is fysiologisch in plaats van psychologisch.
à Bijwerkingen: slaperigheid, waarschuwing voor besturen van voertuigen/machines.
2. Hypnotica (slaperigheid)
• Wordt voorgeschreven aan mensen die regelmatig lijden aan slapeloosheid.
o Midazolam, nitrazepam, loprazolam en temazepam
• Zolpidem en zopiclon hebben dezelfde werking als benzodiazepinen
• Diazepam wordt gegeven bij angst/gespannenheid en slapeloosheid
• Melatonine (lichaamseigenstof) die het slaapritme regelt, wordt gegeven wanneer
het biotritme verstoord is (jetlag, nachtdiensten).
à Bijwerkingen: slapeloosheid (nitrazepam en flurazepam hebben een lange
werkingsduur à gevaarlijk als mensen volgende ochtend een voertuig/machine
besturen), spierverslapping (ook gebruikt bij status epilepticus).
3. Antidepressiva (depressie)
• Depressie is een klinisch syndroom dat een gevoel van apathie, somberheid en een
gevoel van lage eigenwaarde kan veroorzaken.
o TCA (Tricyslische antidepressiva)
o SSRI”s (Selectieve serotonine-heropnameremmers)
o MAO-remmers (Monoamineoxidaseremmers)
- Antidepressiva richt zich op neuronen in de hersenen die serotonine (5HT) en
noradrenaline vrijmaken. Deze neurotransmitters behoren tot dezelfde chemische
groep monoaminen en maken gebruik van dezelfde heropnametransporters in de
synaptische spleet à worden vrijgemaakt uit het neuronuiteinde, binden aan
receptoren op het postsynaptische membraan en hebben een remmend of stimuleren
effect afhankelijk van het soort receptor op het ontvangende neuron. Deze
neurotransmitters worden afgebroken door het enzym monoamine- oxidase.
- TCA’s blokkeren de eiwitten voor heropname van de 5HT (serotonine) en
noradrenaline, waardoor de neurotransmitters in de synaptische spleet blijven en de
concentratie toeneemt. Er kunnen dus meer neurotransmittermoleculen zich binden
aan receptromen à effect van de neurotransmitter wordt zo versterkt. Deze middelen
worden minder vaak gebruikt vanwege bijwerkingen en interacties.
• Overige antidepressiva à zijn nieuw en er is niet duidelijk welke groep dit hoort.
Duloxetine en Remmen de heropname van serotonine en noradrenaline, dit zijn SNRI’s. (serotonine en
venlafaxine noradrenalineheropnameremmers).
Flupentixol Dopaminereceptor antagonist dat ook gebruikt kan worden als antipsychoticum. Het blokkeert
dopaminereceptoren in de middenhersenen, maar heeft ook effect op de dopaminereceptoren in de
substantia nigra.
Mirtazapine Is een alfa-2- adrenergreceptorantagonist en wordt farmacologisch geclassificeerd als een
noradrenerg specifiek serotonerg antidepressivum (NaSSA). Heeft een vergelijkbaar effect als
SNRI’s
NRI à Noradrenalineheropnameremmer
RI à re-uptake inhibitor (heropname remmer)
Sint- janskruid (Hyper perforatum)à niet geregistreerd à lichte tot matige depressie.