Staatsrecht 2015-2016
Week 1: Inleiding
Literatuur
- M. Scheltema, ‘De rechtsstaat’, in: J.W.M. Engels e.a. (red.), De rechtsstaat
herdacht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willinkg 1989, p. 11-25
- F.J. van Ommeren, ‘De rechtsstaat als toetsingskader’, in: F.J. van
Ommeren & S.E. Zijlstra (red.), De rechtsstaat als toetsingskader, Den
Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 7-22
- Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bew. Door D.J.
Elzinga, R. de Lange & H.G. Hoogers, Deventer: Kluwer 2014, p. 183-192
- Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bew. Door D.J.
Elzinga, R. de Lange & H.G. Hoogers, Deventer: Kluwer 2014, p. 117-140
- R.J.B. Schutgens & J.J.J. Sillen, ‘Een preambule: splijtzwam of
gemeenplaats’, Ars Aequi 2008, p. 715-716
- S. van Bijsterveld, ‘Een preambule voor de Grondwet: van wezenlijke
Leerdoelen
(A) Inzicht hebben in de normatieve uitgangspunten van het begrip
rechtsstaat; kunnen aangeven hoe deze door middel van rechtsregels
gerealiseerd kunnen worden en in een concrete casus kunnen herkennen
welke elementen van de rechtsstaat daarin centraal staan;
(B) Kunnen uitleggen welk verband er bestaat tussen staatsrecht en
rechtsstaat en wat de rol van democratie daarbij is;
(C) De verschillende manieren waarop het verschijnsel staat kan worden
benaderd kunnen aanduiden en in een concrete casus kunnen uitleggen
welke benadering daar aan de orde is;
(D) De begrippen formele en materiële constitutie kunnen onderscheiden en
in het concrete geval kunnen duiden;
(E) Kunnen aangeven in welke gevallen en waarom sprake is van
ongeschreven staatsrecht, waarin ongeschreven recht zich onderscheidt
van staatsrechtelijke gewoonten en afspraken, en hoe zich ongeschreven
staatsrecht verhoudt tot centrale staatsrechtelijke leerstukken als legaliteit,
rechtsstaat en constitutie.
1
, Aantekeningen werkgroep
Rechtsstaat in de handboeken:
Kenmerken, traditioneel:
- legaliteitsbeginsel
- grondrechten
- machtsverdeling
- onafhankelijke rechterlijke controle
- democratie
Vraag 1
a. Het begrip rechtsstaat wordt in het staatsrecht gewoonlijk
omschreven aan de hand van enkele essentiële kenmerken:
legaliteitseis, machtenscheiding, onafhankelijke rechter,
grondrechten. Scheltema (in zijn bijdrage aan De rechtsstaat
herdacht) vindt dat een onjuiste benadering. Waarom?
Scheltema vindt dat de rechtstaat langzamerhand een verzamelbegrip is
geworden, waarin ieder de door hem gewenste uitgangspunten kan
onderbrengen zonder dat dit tot veel discussie aanleiding geeft. De inhoud
van het begrip is als een spons geworden, die ieder element opzuigt dat
men eraan wil toevoegen.
Bijvoorbeeld: er bestaan landen waarin de regels van de ministeriele
verantwoordelijkheid in het geheel niet geldt, zoals de VS, terwijl men toch
niet de consequentie trekt dat men niet meer van een rechtsstaat kan
spreken.
b. Hoe zien Scheltema respectievelijk Van Ommeren de verhouding
tussen het begrip rechtsstaat en het positieve recht?
Volgens Scheltema is de democratische rechtsstaat te baseren op vier
beginselen: het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het
democratiebeginsel en het beginsel van de dienende overheid. Uit deze vier
beginselen kan volgens hem een aantal eisen worden afgeleid. Tot deze
eisen behoren de legaliteitseis, de grondrechten, de onafhankelijke rechter
en tot op zekere hoogte de scheiding der machten, het kiesrecht, de eis van
de doelmatigheid etc.
De beginselen zijn niet het positieve recht, maar een toetsingskader. De
beginselen worden getoetst aan de wet, en de wet is het positieve recht.
2