Onderwijsleerproblemen
College 1: intro, motivatie en emotie
Leren is een actief proces in het verkrijgen en behouden van kennis, zodat het toegepast kan worden
in toekomstige situaties (Sousa)
3 categorieën onderwijsbehoeften:
1. Specifieke onderwijsleerproblemen (spreken, schrijven, rekenen, gedrag, ontwikkeling etc.)
2. Die aanvullende instructies/ondersteuning krijgen om basisvaardigheden te verbeteren
3. Kinderen die problemen ervaren in het leren op school.
Onderwijsleerproblemen:
- Cognitieve ontwikkeling (lezen, rekenen, aandacht)
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Werkhouding en motivatie
- Zintuigelijke ontwikkeling
Doelen Passend Onderwijs:
- Alle kinderen passende plek die past bij ondersteuningsbehoefte: ze komen niet thuis te zitten.
- Kind gaat naar een gewone school als dat kan: pas bij intensieve begeleiding naar andere
school.
- Scholen hebben mogelijkheden voor onderwijsondersteuning op maat.
- De kwaliteiten en onderwijsbehoefte van het kind zijn bepalend, niet de beperkingen.
Modellen voor ondersteuning in het onderwijs:
- MTTS: multi-tiered systems of support
o RTI: response-to-intervention (leren)
o SWPBS/PBS: schoolwide positive behavior support (gedrag)
- Handelingsgericht werken: cyclus (extern kijken)
MTTS: er zijn een aantal niveaus en d.m.v. monitoren bepalen of leerling naar ander niveau kan.
1. Basisniveau: basis curriculum (100%)
2. Strategische interventies (kleine groepjes), extra ondersteuning (15-20%)
3. Intensieve individuele begeleiding (5-10%)
Overeenkomst MTTS: kinderen
met hetzelfde probleem bij elkaar
zetten.
Begint niet op een bepaalde plek,
maar is iets wat constant rondgaat.
Motivatie
Verlangen van individu om deel te nemen aan eigen leerproces: de redenen/doelen die ten grondslag
liggen aan het wel/niet deelnemen aan leeractiviteiten.
Waarom kijken naar motivatie?
- Studiemotivatie is voorspeller voor:
o Discipline schoolwerk
o Prestaties op schoolse taken
1
, o Welbevinden op school
- Als leerlingen niet gemotiveerd zijn: dan:
o Passief en lusteloos, wegdromen
o Behalen ondermaatse schoolresultaten
o Dit kan uitmonden in opstandig/agressief gedrag in de klas
- Bij studenten met leerproblemen is er een significante samenhang tussen motivatie en
academische prestaties
Kernbegrippen bij motivatie:
- Self-efficacy; geloof in eigen vaardigheden om specifieke taak uit te voeren (kan ik het?)
o Beïnvloedt door eerdere ervaringen (ook door ervaringen van anderen)
- Intrinsieke/extrinsieke motivatie (van uit jezelf of iets externs)
o Intrinsiek: vanuit zichzelf interesse hebben in onderwerp
o Extrinsiek: inzet vanuit een ander persoon of ding beloond
- Interne/externe attributie: waar ligt de controle?
o Intern: bij jezelf (tentamen gehaald want ik heb goed geleerd)
o Extern: bij iets of iemand anders (tentamen niet gehaald want was erg moeilijk).
- Motivatie is een complex spectrum met verschillende lagen, waarbij meerdere doelen tegelijk
een rol kunnen spelen. Het bevindt in een spanningsveld, motivatie komt niet door één
voorsprong.
Motivatie theorieën
Motivatie is niet hetzelfde als betrokkenheid of schoolse attitude:
- Motivatie drijfveer en bepaalt het waarom achter de inzet
- Betrokkenheid en attitude gaan over hoe leerlingen hun schoolwerk aanpakken
o Betrokken leerling zal zich meer inspannen (gedragsmatig), enthousiast zijn
(emotioneel), gebruik maken van diepgaande verwerkingsstrategieën (cognitief) en
zelf verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces (zelfsturend).
o Wederzijdse beïnvloeding tussen motivatie & betrokkenheid (motivatie door
betrokkenheid of betrokkenheid door motivatie?) Vicieuze cirkel mogelijk!
Zelfdeterminatietheorie: intensiteit
- 2 dimensies van motivatie:
o Intensiteit (amotivatie tot extreem veel motivatie)
o Kwaliteit
- Beinvloed door:
o Gebrek aan geloof in eigen kunnen: lage effectiviteitsverwachting
o Gebrek aan geloof dat de gewenste uitkomst kan worden gehaald:
uitkomstverwachting
- Weinig gemotiveerde studenten:
o Zien soms onvoldoende de waarde van leeractiviteit in
o Vertonen weinig inzet bij het leren, want geen controle over studieresultaten
o Hebben moeite met zichzelf reguleren, met de organisatie van leerproces en vertonen
stuurloos leergedrag (focus ontbreekt)
Zelfdeterminatietheorie: kwaliteit
- Verschil tussen willen en moeten: 4 subgroepen
Leerlingen die willen, hebben autonome motivatie, zij kunnen zichzelf motiveren
1. Intrinsieke regulatie: iemand is uit zichzelf geïnteresseerd en gemotiveerd voor de taak zelf en
stuurt daardoor aan. (je vindt het heel interessant en wil het gewoon graag weten)
2. Geïdentificeerde regulatie: externe motivatie, omdat iemand zich identificeert met de waarde,
iemand stuurt zichzelf aan. (je vindt het belangrijk om uiteindelijk te weten)
Daar tegenover: leerlingen die moeten, zij hebben gecontroleerde motivatie:
2
, 3. Geïntrojecteerde regulatie: vanuit een drijfveer van het vermijden van schuldgevoel of
schaamte (of vanuit angst)
4. Externe regulatie: werkt vanuit verwachtingen van beloning of bestraffing
Zelfdeterminatietheorie: behoeften
1. Autonomie: psychologische vrijheid en maken van keuzes
2. Competentie: het is mogelijk om de activiteit succesvol te kunnen afronden (niet te moeilijk)
3. Verbondenheid: warme band scheppen met leeftijdsgenoten/leerkracht
Prestatiedoelen theorie: onderscheid taak- en prestatiedoelen
- Taakdoelen: begrijpen en beheersen van studiemateriaal. Leerlingen doe taakdoelen stellen:
o Zijn bereid om uitdagingen aan te gaan en spannen zich in om te leren.
o Kunnen langer doorzetten als het tegen zit en ervaren meer plezier in het leren.
o Kunnen eigenlijk niet falen (ze leren altijd iets), het maken van fouten wordt niet als
erg ervaren. Je leert altijd wel iets!
o Bestuderen de leerstof aandachtiger en grondiger en maken meer gebruik van
diepgaande verwerkingsstrategieën.
- Prestatiedoelen: richten volgens de theorie op krijgen van positieve competentiefeedback
o Bij stellen van prestatiedoelen kan iemand slagen of falen (heel zwart/wit)
o Hierdoor veilige doelen formuleren (doelen die makkelijk te halen zijn)
o Wat is de minimale inspanning en maximale resultaat?
o Voelen zich vaak wel competentie, maar externe attributie (slechte scores toewijzen
aan externe factoren).
o Meer gebruik van oppervlakkige verwerkingsstrategieën
Prestatiedoelentheorie: de valentie-dimensie (toenaderings- en vermijdingsdoelen)
- Taakdoelen:
o Taaktoenaderingsdoelen: gericht op zijn aan de taakvereisten voldoen
o Taakvermijdingsdoelen: niet voldoen aan taakvereisten, mogelijk om te falen.
- Prestatiedoelen:
o Prestatietoenaderingsdoelen: competentie als positieve uitkomst. Hierbij is de leerling
gericht op positieve competentiefeedback en probeert om beter te presteren dan
anderen om een goede indruk te maken.
o Prestatievermijdingsdoelen: het vermijden van falen. Leerling probeert minder
presteren dan anderen te vermijden. Als leerling wel minder zou presteren dan zou
dat bedreiging zijn voor eigenwaarde.
Strategieën voor het verbeteren voor motivatie:
- Gebruik autonomie-ondersteunende leerkrachtstijl.
- Creëer een omgeving die bemoedigend en uitdagend is (zonde van naaste ontwikkeling).
- Verbind wat er geleerd wordt met de echte wereld, beeld hebben en nut zien van wat ze leren.
- Evalueer de taak, niet de student. Reageer positief op vragen en prijs de student.
Ontwikkeling leesmotivatie
Jonge kinderen houden van lezen/verhalen, maar vanaf groep 3 loopt de leesmotivatie terug. In het PO
vindt 82% het leuk om te lezen en in de bovenbouw vindt 18% het niet leuk om te lezen. Aan het
einde van groep 8 loopt de leesmotivatie verder terug. In het VO vindt nog slechts 51% het leuk om te
lezen.
Leesmotivatie:
- Fourth grade slump (groep 6)
o Verschuiving van lezen om te lezen lezen om te leren (verplichting)
o Teksten worden complexer en abstracter: minder vaardige lezers gaan de teksten
steeds moeilijk vinden
3
, - Verschuiving naar verplicht lezen, lezen moet voor school, daarom minder zelf gekozen
boeken. Doet iets met motivatie.
Algemene aspecten leesmotivatie:
- Meisjes vinden lezer leuker dan jongens
- Leerlingen van hogere niveaus vinden lezen voor plezier leuker (vinden nuttig voor carriere)
Redenen om te lezen in het basisonderwijs: meer leren over dingen die ze interessant vinden,
avonturen kunnen beleven in hun hoofd, beter worden in bepaalde vakken op school, beter doen op
school, vrolijk worden, betere cijfers halen, nadenken over bepaalde onderwerpen etc.
Op basisschool lezen kinderen vooral uit intrinsieke motivatie, maar ook vanuit extrinsieke
motivatie om het goed te doen op school.
Redenen om te lezen in het voortgezet onderwijs: meer leren over wat ze interessant vinden, graag
nadenken over bepaalde onderwerpen, zich graag bezig houden met bepaalde onderwerpen, graag
verplaatsen in de hoofdpersoon van een verhaal, etc.
vooral intrinsieke motivatie (vooral nieuwgierigheid en op willen gaan in verhaal).
Emotie
Thalamus ontvangt alle inkomende zintuigelijke signalen en stuurt deze door om verwerkt te worden
voor verdere verwerking. Vanuit thalamus zijn er twee routes naar de amygdala:
- Snelle route (thalamic pathway): direct van thalamus naar amygdala
- Trage route (cortical pathway): eerst naar celebrale cortex (hier analyseren we) en daarna naar
amygdala. eerst nadenken wat we er van vinden en daarna komt pas de emotie.
Als bepaalde signalen altijd korte route nemen: altijd stressresponse. Dit mechanisme is een
verklaring voor angststoornissen. Er komt meteen een emotionele response in plaats van dat het
zonder emotie gebeurt.
Depressie en aanverwante problemen:
- Depressie is geen leerstoornis, maar heeft wel met schoolprestaties te maken.
o Vermindering interesse en plezier: heeft invloed op school
o Vermindering slaap: schoolresultaten beïnvloed door concentratieproblemen
- Kan ook de andere kant op: moeite met leren negatief zelfbeeld depressieve klachten.
Angststoornissen
- Sociale angststoornis (SAS): angst negatieve beoordeling of afwijzing. Heeft negatieve
invloed op school: moeite met presenteren of een vraag durven stellen in de klas. SAS heeft
invloed op leerprestaties
- Gegeneraliseerde angststoornis (GAS): over alles zorgen maken en piekeren. Hele hoge
spanning (constant hoge arousal en contant alert). Veel minder concentratie in de klas en
relatie met slaapproblemen.
- Schoolrefusal: verband tussen angst en weigeren om naar school te gaan: veel spijbelen.
o Kan ook komen door verlatingsangst, maar ook angst is gerelateerd aan wat er op
school gebeurd.
Faalangst: doet zich voor in situaties waar je bang bent voor een bepaalde type evaluatie
- Angst voor negatieve beoordeling van anderen
- Kan leiden tot vermijding van bepaalde situaties (ziek zijn tijdens presentatie)
- Ontstaat als leerling een subjectieve inschatting maakt van negatieve consequenties van een
prestatiebeoordeling door anderen.
- Situatie specifiek en afhankelijk van de taaksituatie, specifieke context of het gedrag van
specifieke personen
- Het gaat om de ervaring hoe bedreigend de situatie is voor de eigenwaarde, zelfrespect en
competentiegevoel van leerling.
Cognitieve component: bestaat vooral uit zorggedachten (eisen aandacht op verminderde
prestaties)
4