Hoorcollege 1 - Introductie
Hoofdstuk 1
Bestuurskunde: geen ‘normale’ wetenschap
—> Oplossen maatschappelijke problemen en de bestudering daarvan
- Empirisch (=vooral natuurwetenschap)
○ Beschrijven en verklaren
- Normatief/evaluatief
○ Vaststellen hoe het zou moeten zijn
○ Beoordeleen (gegeven de empirie
- Prescriptief/adviserend
○ Adviseren van verbeteringen (gegeven empirie en beoordeling
Goed bestuur is gebaseerd op een aantal leidende publieke waarden
Beoordelingskader: Goed bestuur
- Democratie en Responsiviteit
○ Beleid moet passen bij de voorkeuren van burgers (verkiezingen, inspraak, etc)
○ Transparantie en verantwoording
- Doelmatigheid en Doeltreffend (effectief)
○ Overheid moet presteren
○ Overheid moet geld efficiënt besteden (geen belastinggeld verspillen)
- Integriteit
○ Morele principes eerbiedigen, o.a. geen machtsmisbruik, belangenverstrengeling,
discriminatie
- Rechtmatigheid
○ Overheid handelt op wettelijke grondslag
○ Controle op overheidsmacht: checks & balances, bezwaar/beroep etc.
Spanningsvelden = afweging en ambivalentie
De complicerende factor: ‘De overheid’ bestaat niet
- Takenpakket van de overheid is enorm gegroeid
○ Nachtwakersstaat = een staat waar de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeit met
de burgers. De enige taak van de overheid is in beginsel het garanderen van de
veiligheid van de inwoners door het zorgen voor politie en krijgsmacht.
○ Verzorgingsstaat = In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor welvaart en welzijn
voor alle burgers in de samenleving. Met welvaart bedoelen we dat mensen voldoende
inkomen krijgen om van te kunnen leven en met welzijn gaat het om de gezondheid
van mensen.
○ Nu
- Enorme variëteit aan organisaties
○ Verschillende niveaus: Gemeente, provincie, landelijk, Europees
○ Verschillende taken: regelgevend, uitvoerend, handhavend, toezichthouder,
dienstverlenend, etc.
○ Overlap en afstemming daartussen
→ Multi-level governance (gaan samen over beleid maar op andere niveaus)
Bestuurskunde is empirisch, normatief en prescriptief
Empirisch: grote verscheidenheid aan organisaties met overlappende taken en bevoegdheden
Normatief: beoordelingskader goed bestuur
,Delegatie Keten parlementair politiek systeem
Kiezers —> parlement (politiek) —> Regering —> Ministerie A/B/C (bestuur) —>
De ene kant op taken de andere kant op verantwoording
4 soorten van beleidsinstrumenten
Wat kan de overheid?
- Dingen verbieden of verplicht stellen
- Dingen goedkoper of duurder maken
- Overtuigen / communiceren
- Verantwoordelijkheden organiseren (Wat doet de staat? En binnen de staat: wie dan? Wat
doet de markt? Wat doet de samenleving?)
Van maatschappij, naar staat, naar markt, en terug
→ Liberaal: laat de staat alleen de dingen doen die geen andere organisatie kan doen en probeer voor
de rest zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de markt
→ Christendemocraten: laat zoveel mogelijk initiatief bij de samenleving
→ Sociaal democraten: de staat is een neutrale organisatie voor belangen van iedereen
Van samenleving naar staat
Tot eind jaren ’60: Verzuiling
- Sterke band bevolking met een zuil, sterke zelforganisatie daarbinnen
- Samenwerking aan de top van de zuilen (pacificatiepolitiek, probeer de vrede te bewaren)
- Opbouw verzorgingsstaat, steeds meer centrale regulering (uitkeringen)
Jaren ’60 tot ’80:
- Rijksoverheid als centrale actor
- Toenemend besef dat de overheid niet alles kan oplossen/doen
Vanaf midden jaren ’80:
- Doctrine van krimpende overheid: blijft wel aansturen, maar doet minder zelf
- Privatisering: overheid stoot taken af aan de markt (bijv. KPN, postNL)
- Bedrijfsmatiger aanpak binnen overheid (New Public Management)
- Toename specialistische organisaties (Zelfstandige Bestuursorganen)
- Gespecialiseerd, dus efficiënter
- Minder gevoelig voor politieke veranderingen
- Vooral gebruikt voor uitvoering, handhaving en toezicht
- Ministeries kunnen zich meer op regelgeving richten
- Minder afbreukrisico voor ministers als er fout worden gemaakt (?) is in de
praktijk anders uitgevoerd, meer druk meer fouten
Verplaatsing van bestuur
Openbaar bestuur → bedrijfsleven
En ook (gedeeltelijke) verplaatsing naar andere bestuurslagen:
- Europese Unie
- Gemeentes
- Provincies
→ In toenemende mate: besluitvorming in complexe netwerken waarin de rijksoverheid niet
automatisch de dominante partij is (van government naar ‘governance’)
,Waarom marktdenken niet altijd werkt
- Niet alle prestaties zijn meetbaar
- Fixatie op specifieke indicatoren kan afleiden van kerntaak
- Burgers zijn geen klanten, dus marktprikkels zijn niet altijd passend
- Verzelfstandiging/privatisering betekent minder directe controle over het eindproduct;
politiek gedraagt zich daar alleen niet naar
- Niet altijd efficiënter
Terug van markt naar maatschappij/staat
Sinds eeuwwisseling:
- Meer eigen verantwoordelijkheid bij burger
- ‘Participatiesamenleving’: mantelzorg, exit basisbeurs, etc.
- Minder vermarkting, minder verzelfstandiging, deels teruggang
- Bv.: Prorail wordt ZBO (was een B.V.), nationalisatie van banken
Hoofdpunten van dit college
- Bestuurskunde is empirisch, normatief en prescriptief
- Normatief: beoordelingskader Goed Bestuur
- Empirisch: Grote verscheidenheid aan organisaties met overlappende taken en
bevoegdheden
- Empirisch: trends in verhouding maatschappij/staat/markt, en verplaatsing van bestuur
bGastcollege 1 - Trias politica
Groter Denken, Kleiner Doen( Willink 2018):Thema 1, Het belang van het publieke debat (p. 1 t/m 39)
Op welke voorwaarden mag regering rekenen op de instemming van burgers?
- Thomas Hobbes (1651): als er dankzij overheid vrede is en afspraken tussen burgers moeten
worden nagekomen (pacta servanda sunt, afspraken moeten worden nagekomen).
- John locke (1689): zolang vrijheid van burgers wordt gediend en overheid bijdraagt aan
algemeen belang; anders is verzet legitiem.
Enige manier om echt vrij te zijn in een land is als het algemeen bestuur goed is
Cruciaal citaat MOntesquieu 1989-1755: “All freedom would be lost if the same man or the same
body of leaders, either of the nobles or of the people, exercised these three powers: that of making
laws, that of executing the public resolutions, and that of judging the criminal and civil cases”
Trias politica:
scheiding der
machten
, Doorwerking Trias Politica in: Hoofdstukindeling Grondwet
Hoofdstuk 1: grondrechten (1983)
Hoofdstuk 2: regering
Hoofdstuk 3: Staten-Generaal (1848)
Hoofdstuk 4: Colleges van Staat (Rekenkamer, etc.)
Hoofdstuk 5: Wetgeving en Bestuur
Hoofdstuk 6: Rechtspraak (1798)
Hoofdstuk 7: Decentraal Bestuur: lagere overheden
Hoofdstuk 8: Procedures tot wijziging Grondwet
Voor een voorspelbaar bestuur is het van groot belang dat rechtspraak onafhankelijk zijn werk kan
doen en wetten van vorige regeringen/ buiten Nederland tot gelding kan brengen.
Klassiek grondrecht: Vrijheid van drukpers, meningsuiting
Als je vrijheid hebt in de krant zorgt voor basis in parlament
Sociale grondrechten: bestaanszekerheid
Machtenscheiding: horizontaal en verticaal (Bovens I.4 & I.5)
F = gecentraliseerde eenheidsstaat
NL = gedecentraliseerde eenheidsstaat
D + B + USA = federale staatsvorm
GS = gedeputeerde staten
B&W = burgemeester en wethouders
Implicaties Trias Politica
- Macht en tegenmacht: divided we stand; checks and balances; debat.
- Wetten zijn algemeen; overheid staat niet boven de wet maar is ook aan wet/rechtspraak
onderworpen. Veel koningen stonden vroeger boven de wet.
- Dat minderheden worden beschermd doordat zij beroep kunnen doen op de rechter die
meerderheidsbesluiten ook toetst aan individuele grondrechten (hoofdstuk 1 Grondwet)
Verschillende rechten, eigendomsrechten, recht op vereniging.
- Geen bestuursbevoegdheid zonder wettelijke grondslag (legaliteitsbeginsel).
Bestuur/uitvoerende diensten is erg afhankelijk van wetgeving.
- Op het bestuur rust de taak de wetten tot uitvoering te brengen en de klassieke en sociale
grondrechten te eerbiedigen.
- Bestuur binnen democratisch en rechtstatelijke context mag aanspraak maken op rationeel
gezag (legitimiteit). Stilzwijgende instemming.
Als je met deze regels beleid voert mag je als minister rekenen op steun van de bevolking. Besturen
op basis van instemming van de betrokkenen.