1.Het Nederlandse onderwijssysteem
1.1
Bij invoering van nieuwe vormen is het onderwijs onderhevig aan verandering in een
voortdurende wisselwerking tussen onderwijs en maatschappij. Ontwikkelingen in de
maatschappij maken het beroep van de leraar dynamisch.
Defenitie onderwijs: maatschappelijk georganiseerde en geprofessionaleerde
socialisatie.
→Primair onderwijs:
-basisonderwijs: voor kinderen 4 t/m 12 jaar
-speciaal basisonderwijs; kinderen die meer specialistische hulp nodig hebben bij de
opvoeding en het leren (dan basisschool kinderen)
-onderwijs op speciale scholen: basis- en voortgezet onderwijs aan onder andere
visueel gehandicapte kinderen, dove en slechthorende kinderen, lichamelijk
gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende of opvoedbare kinderen en langdurig
zieke kinderen
→Secundair onderwijs / Voortgezet onderwijs:
-voorbereidend middelbaar beroeps onderwijs (vmbo)
-hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)
-voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)
-praktijkonderwijs (pro) Voor leerlingen die onvoldoende capaciteiten hebben om een
vmbo-diploma te behalen
Speciaal onderwijs staat parallel aan het basis- en voortgezet onderwijs, dit is namelijk
voor lichamelijk gehandicapte kinderen, slechthorende of slechtziende kinderen of
langdurig zieke kinderen
→Tertiair onderwijs:
-hoger beroepsonderwijs (hbo)
-wetenschappelijk onderwijs (wo)
-onderwijs van de open universiteit
(-->Zie figuur 1 blz. 4)
1.2
-Differentiatie verwijst naar de verschillende onderwijssoorten- en sectoren
-Vroege selectie is dat wij al vroeg moeten kiezen: aan het einde van de basisschool
krijgen leerlingen op basis van hun cito-toets en op de aanwijzing van de school een
,advies voor een van de vervolgopleidingen in het voortgezet onderwijs. De school kijkt
dan naar leerprestaties, aanleg en ontwikkeling tijdens de gehele basisschool-periode.
Omdat wij zo vroeg moeten kiezen, maakt een goede aansluiting tussen de
verschillende schooltypen van groot belang. De concequentie van een verkeerde keuze
kan van groot belang zijn, omdat jongeren met de keuze voor het schooltype op een
bepaald onderwijsspoor worden gezet en de overstapmogelijkheden beperkt zijn.
(beroepsonderwijskolom)
1.3
Leerplichtwet; kinderen in nederland moeten vanaf 5 jaar naar school en duurt
minimaal 12 schooljaren. Daarnaast geldt de leerplicht voor alle leerlingen tot het einde
van het schooljaar waarin de leerlingen de leeftijd van 16 hebben bereikt.
*kanttekening: niet voor individuele gevallen waarin sprake is van lichamelijke of
psychische gronden die een jongere ongeschikt maken om tot de school/instelling
toegelaten te worden.
Kwalificatieplicht; voor jongeren die nog geen 18 zijn en nog geen startkwalificatie
hebben (een diploma van havo- vwo- of mbo2-opleiding) behaald. Verplicht jongeren
die na de volledige leerplicht nog geen diploma hebben, om een volledig
weekprogramma te volgen totdat zij een startkwalificatie hebben behaald. Het is een
van de maatregelen om de schooluitval van jongeren zonder startkwalificatie tegen te
gaan.
*kanttekening: jongeren in het pro, zeer moeilijk lerende kinderen en meervoudig
gehandicapte kinderen zijn hiervan vrijgesteld, omdat ze hier cognitief niet voor in staat
kunnen zijn (te moeilijk).
Werkleerplicht; gemeenten worden verplicht om jongeren tot 27 jaar die niet werken of
niet naar school gaan, én zich melden voor een voorziening (uitkering bijv) een aanbod
te doen. Dit kan een werkaanbod, leeraanbod of een combinatie van beide zijn. Niet
accepteren is geen uitkering.
1.4
Het onderwijs wordt ook gezien als het binnenleiden van jongeren in de cultuur en het
voorbereiden op hun levensloopbaan, als burger in de samenleving.
De Onderwijsraad onderscheidt drie maatschappelijke functies (drie manieren waarop
de school de samenleving dient): kwalificatie, differentiatie en selectie
1. Kwalificatie functie; het gaat om de vraag of het onderwijs de leerlingen en
studenten uitrust met kennis, vaardigheden en houdingen die relevant zijn voor de
arbeidsmarkt en waarmee een schoolverlater zich in de samenleving kan handhaven en
ontwikkelen.
,-een breed spectrum van kennis, houdingen en vaardigheden
-deels beroepskwalificaties; zoals een lasser moet kunnen lassen
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en technologische veranderingen zijn van
groot belang voor de inrichting en invulling van onderwijs. Door nieuwe technologieën
veranderd het productieproces, maar ook de wijze van organiseren van het werk en de
inhoud van het beroep. Daardoor worden door de arbeidsmarkt andere vaardigheden
gevraagd dan vakkennis en vaardigheden. We zullen ons vaker moeten bezinnen om
de veranderingen en leren hoe hiermee on ze gaan.
Competentiegericht onderwijs gaat er vanuit dat een beginnend beroepsbeoefenaar
bepaalde competenties moet hebben. Competentiegerichte opleidingen gaan uit van
zogenaamde kwalificatiedossiers; daar staan oa in de competenties die een beginnend
beroepsoefenaar moet hebben voor een bepaald beroep
.
2. Differentiatie en selectie functie
-differentiatiefunctie (ook wel selectiefunctie genoemd) houdt in dat het onderwijs
mensen voorbereidt op verschillende posities in de samenleving
-de school selecteert leerlingen door ze toe te wijzen aan bepaalde posities, deze
verschillen hebben betrekking op het niveau als richting (beroeps- of algemeen
vormend onderwijs) Door te selecteren krijgen leerlingen kwalificaties mee, verschillend
in niveau en aard., waarmee in de samenleving en op de arbeidsmarkt uiteenlopende
functies vervuld kunnen worden.
De vroege selectie zorgt ervoor dat leerlingen op hun juiste plaats terrechtkomen, maar
zorgt ook voor ongelijkheid in de samenleving. De schoolkeus bepaald je
maatschappelijke carriere. Doorstromen naar hoger niveau is vaak een lange
moeizame weg.
Het sociaal-economisch milieu waar het kind uit voortkomt is daarbij de bepalende
factor. De opleidingsfactor van de ouders blijkt de doodslaggevende factor. Hoger
opgeleiden blijken anders met hun kind om te gaan dan ouders met een lage(re)
opleiding. Meer uitdaging met speelgoed bv. Vooral de thuistaal is belangrijk, omdat als
er thuis met een taalcode gesproken wordt en het kind daarmee wordt uitgedaagd, krijgt
het een enorme ontwikkelingsimpuls.
Dus het sociaal economische milieu is allereerst niet van doorslaggevend belang van
het doorlopen van een succesvolle schoolcarriere. Het is de manier waarop men in het
gezin met het kind omgaat en die samenhangt met het opleidingsniveau van de ouders.
3. Integratie functie (socialisatie functie)
-Betekend dat er wordt gewerkt aan de integratie van jonge mensen in de samenleving
,-onderwijs zorgt ervoor dat naast kennis en vaardigheden ook algemeen geldende
normen en waarden worden overgedragen die mensen voor het functioneren in de
samenleving nodig hebben
-deze gemeenschappelijke basis is belangrijk voor de continuiteit en de stabiliteit van de
samenleving.
-minimum gedeelde normen, waarden, gewoonten nodig om een samenleving te laten
voortbestaan
-maatschappelijke ontwikkelingen die de integratie en de sociale cohesie beïnvloeden
zijn volgens de onderwijsraad de individualisering van de samenleving, de toename
van etnisch-culturele diversiteit en de bedreigingen van de democratie vanuit regilieus-
en rechtsextremistische groepen
-individualisering; maatschappelijk proces waardoor mensenmeer als indivuduen dan
als onderdeel van een sociale groep in de samenleving staan en op hun individualiteit
worden aangesproken. Jongeren kunnen niet zomaar verlaten qua tradities en
vanzelfsprekendheden, maar op alle gebieden een keus moeten maken en daarvoor
verantwoordelijk zijn. Eigen levensloop bepalen en verantwoordelijk voor hun keus zijn.
Zelfbesturing wordt belangrijker bij de individualisering van de samenleving.
-een manier waarop de integratie belangstelling trekt, is de aandacht voor het
verbeteren van de sociale acceptatie van homoseksualiteit onder scholieren.
-integratiefuctie wordt zichtbaar in burgerschapvorming;deel uitmaken van een stad,
land, samenleving
-de huidige aandacht van burgerschap komt mede voort uit verontrusting over
doorgeschoten individualisering, slechte omgangsvormen, gebrek aan politieke en
civiele participatie, afname sociale cohesie en gebrekkige inburgering
-sociale cohesie; de samenbindende kracht in kleine gemeenschap of binnen de grote
gemeenschap
-in moderne pluriforme samenleving is binding niet meer vanzelfsprekend en afhankelijk
van de keuzes & creaties van de mensen zelf.
Sinds 2006 zijn scholen verplicht in het basis- speciaal- en voortgezet onderwijs
verplicht aandacht te besteden aan burgerschapsvorming: opgroeien pluriforme
samenleving/mulitculturele samenleving, bevorderen actief burgerschap en sociale
integratie en leerlingen maken kennis met verschillende achtergronden en culturen van
leeftijdgenoten
-van leerlingen wordt verwacht dat ze actief binnen en buiten school participeren en een
democratische houding ontwikkelen
-de onderwijsinspectie stelt regelmatig vast dat er te weinig verbinding is tussen de
verschillende activiteiten rond burgerschapvorming.
,-De maatschappelijke functies van het onderwijs staat soms met gespannen voet met
elkaar. Zo leidt de differentiatie- en selectiefunctie bij de overgang van het
basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs tot scheiding van leerlingen in
verschillende schooltypen, en daarmee ook tot segregatie naar sociale of culturele
herkomst.
-voor de integratiefunctie is het juist belangrijk dat leerlingen met verschillende sociale
en etnische achtergronden met elkaar in contact komen op school en daar
kennismaken met het gemeenschappelijke aanbod in de sfeer van
burgerschapsvorming.
2 Primair onderwijs
Valt onder in
-basisonderwijs (bao)
-het speciaal basisonderwijs (sbao) Voor kinderen die meer hulp nodig gebben met de
opvoeding en leren dat de basisschool kan bieden
-speciaal onderwijs (so) : vallen in het basis- en voortgezet onderwijs aan oa visueel
gehandicapte kinderen, dove en slechthorende kinderen, zeer moeilijk lerende of
opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen
2.1 curriculum en kerndoelen
De Wet op het Primair Onderwijs (WPO) regelt de uitgangspunten, doelstellingen en
inhoud voor het primair onderwijs:
-het onderwijs wordt zo ingericht dat de leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
-afgestemd op de voortgang en ontwikkeling van leerlingen
-onderwijs richt zich in ieder geval op de emotionele, verstandelijke, creatieve
ontwikkelingen, verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en
lichamelijke vaardigheden
Wat de leerlingen moeten kunnen aan het einde van de basisschool is door het
ministerie vastgelegd in de kerndoelen.
Rede was dat er tot 1993 geen afpraken waren gemaakt, dus grote verschillen
ontstonden
-kerndoelen definieren op globaal niveau het kerncurriculum van de basisscholen,
ingevoerd om meer eenheid in het onderwijsaanbod te realiseren, verbeteren van de
aansluiting op het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs beter en doelgerichter te
maken
Kerndoelen betrekking op:
-rekenen/wi
-Nederlands
, -Engels
-oriëntatie op jezelf en de wereld (ak, gs, bio, burgerschapsvorming, sociale
redzaamheid (verkeer, gezond gedrag, maatschappelijke verhoudigen (staatsinrichting)
en geestelijke stromingen)
-kunstzinnige vorming
-beweginsonderwijs
-Kerndoelen gaan over wat er in ieder geval aan de orde moet komen, daarnaast
hebben scholen een eigen, specifiek onderwijsaanbod
-kerndoelen worden uitgewerkt in methoden, wat op vele manieren kan
3. Voortgezet onderwijs
omvat het onderwijs wat direct aansluit op het basisonderwijs
-voorbereidend middelbaar beroeps onderwijs (vmbo) inc leerwegondersteunend
onderwijs (lwoo)
-hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)
-voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)
-praktijkonderwijs (pro)
Tot 1968 werd de Wet op het voortgezet odnerwijs ingevoerd (WVO, mammoetwet) en
werden de MULO, MMS en HBS afgeschaft en vervangen door havo, vwo en mavo. En
ook lager beroepsonderwijs lbo, later voorbereidend beroepsonderwijs vbo. Hbo werd
ook ingevoerd
-om het onderwijsideaal te realiseren dat elke leerling eenzelfde basis kreeg, werd een
overbruggingsperiode ingevoerd= brugklas. Pas na de brugklas moet een leerlingen
kiezen voor een definitieve opleiding. Ook mogelijk om door te stromen naar andere
opleiding, fouten van keus van opleiding rechtzetten
vmbo
-ontstaan als integratie en vernieuwing van mavo en vbo
-bedoeld als aansluitend beroepsonderwijs
-belangrijkste doel van ingevoerde vernieuwing; verbeteren van de aansluiting tussen
deze schoolsoorten op vervolgopleidingen. Om de aansluiting met dat mbo te
verbeteren, zijn leerwegen en sectoren ingevoerd. Bedoeld voor minimum uitval
-de brugklas, of brugperiode, oa bedoeld om de keuze vmbo beroeps of theoretisch,
vmbo theoretisch-havo gericht of havo-vwo uit te stellen. De school gaat in deze
periode na werk onderwijssoort geschikt is.
Dakpanklassen: scholen die zelf brugklassen samenstellen, waarin leerlingen zitten
met ongeveer hetzelfde schooladvies. Maar sommige scholen zetten alle leerlingen
door elkaar in de brugperiode