H1
1.2 Wat is communicatie
Het verschil tussen informatie en communicatie:
Informatie: alles wat de menselijke zintuigen bereikt wat kan dienen als informatie.
Communicatie: Altijd sprake van signalen (geluiden, beelden) die symbolisch zijn -> ze
verwijzen naar iets anders.
1.2.1 Communicatie bedoeld of onbedoeld?
Alle gedrag, met en zonder woorden, in aanwezigheid van een ander mens, van wie men
zich bewust is, is communicatie
Men kan niet ‘niet’ communiceren
1.2.2 Omschrijving van communicatie
Lange definitie van communicatie:
Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van
elkaars onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn. Deze informatie wordt deels
bewust, onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.
Kan via mensen maar ook via een ander medium: e-mail, brief, telefoon, sms, krant enz.
1.2.3 Interpersoonlijke communicatie, massacommunicatie en intra persoonlijke
communicatie
Interpersoonlijk: mensen zijn in elkaars nabijheid = kunnen elkaar zien of horen.
Als de communicatie via tussenweg verloopt (telefoon, internet) = gemedieerde
interpersoonlijke communicatie
Massacommunicatie: loopt de communicatie altijd via een medium (graffiti, krant,
televisie). Het is openbaar, toegankelijk en waarneembaar voor iedereen.
Hier spreek je over het bewust zijn van de ‘mogelijke aanwezigheid’ van anderen.
Intrapersoonlijk: binnen de persoon. Bijvoorbeeld door in zichzelf te praten of te
denken of door aantekeningen te maken in een agenda
1.2.4 Inhouds- en betrekkingsniveau
Elke boodschap bevat twee kanten: inhouds- en betrekkingsaspect.
Inhoudsaspect: de letterlijke inhoud van de woorden (de brief of het gebaar dat de
grootte of richting aanduidt)
Betrekkingsaspect: omvat alles wat aangeeft hoe die inhoud moet worden opgevat.
Het verzenden en ontvangen van non-verbale boodschappen
, Vaak laten we als mensen de betrekkingsboodschap onuitgesproken. Het is niet mogelijk om
boodschappen op betrekkingsniveau weg te laten.
1.3 Waarom communiceren mensen?
We kunnen niet zonder. Communicatie = onderscheiding van mensen met dieren.
De mens beschikt als enige over geschreven en gesproken taal.
Er zijn 3 groepen van motieven voor communicatie.
1.3.1 Biologische motieven.
Dit zijn alle niet-sociale motieven, maar ze leiden wel tot sociale interactie.
Communiceren om lichamelijke behoefte te bevredigen aan voedsel en drinken, beschutting,
onderdak, veiligheid en seks.
Zodra de primaire behoefte zijn bevredigd, laten andere behoefte zich gelden -> Sociale.
Sociale = secundair.
Maslow maakt deze onderscheiding evenals Whiting en Child (1953).
Onderscheiding in 5 gedragssystemen. 3 op bevrediging van lichamelijke behoefte = orale
gedragssysteem, anale en seksuele. Overige 2 = afhankelijkheid en agressie.
Afhankelijkheid en agressie + interpersoonlijke behoefte ontwikkelen zich op latere leeftijd, die ontstaan uit
lichamelijke behoefte.
Het kind c de bevrediging van lichamelijke behoefte koppelen aan de aanwezigheid van de moeder -> behoefte
aan aandacht. (Dit is een 1 theorie) Andere theorieën spreken over de door Maslow tweede behoefte:
veiligheid.
1.3.2 Communicatie = transactie
Elk contact tussen mensen = transactie = een ruil d.m.v. materiële en niet materiële
goederen.
1.3.3 Nogmaals, behoefte aan aandacht
Aandacht van je ouders krijgen is belangrijk, lichamelijke behoefte en zintuigenprikkeling.
Men doet bijna alles om aandacht te krijgen. (Door sociale isolatie zijn kinderen gestorven).
1.3.4 Communicatie en zelfbeeld
Door middel van aandacht ga je je als persoon ervaren en jezelf waarderen.
Het zelfbeeld berust op communicatie (met of zonder woorden).
Hou mensen met elkaar communiceren wordt bepaald door: zelfbeeld + gevoel van
eigenwaarde.
Zelfbeeld: een hutspot van waarnemingen, die worden gedaan tijdens botsingen met de
werkelijkheid, meestal die van anderen.
Waarnemingen = identiteiten
Identiteiten zijn in de persoon opgenomen interpretaties van culturele groepswaarden.
Kinderen leren omgeving van identiteit kennen, maar ook identiteiten die er bestaan.