H1
Anatomie = ontleedkunde, bouw van het lichaam
Fysiologie = functie van het lichaam
Functionele anatomie = bouw van het lichaam in relatie met de lichaamfuntieS
Inspectie = observeren van buitenkant van het lichaam
Palpatie = lichaamsoppervlak onderzoeken, voor diepere structuren
Percussie = klop je aan buitenkant van lichaam om uit hoogte van de toon indruk van het
lichaam te krijgen.
Auscultatie = luisteren met een stethoscoop
Analyse = ontleding in bestanddelen
Holistische benadering = kennis en inzicht worden toegevoegd (synthese). Je kijkt meer naar
het totale plaatje.
H2.1
Twee biochemische reacties:
- Anabole reactie: kleine moleculen samengevoegd, kost energie
- Katabole reactie: grotere moleculen worden afgebroken, zorgt voor energie
Verbranding (aerobe verbranding door zuurstof)
Verbranding in cellen heet celademhaling en gebeurt voor energie voor de cel, meestal met
glucose:
Glucose + zuurstof energie + water (hergebruikt) + koolstofdioxide (uitgeademd)
Geen glucose? Dan vetten:
Vetten + zuurstof energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen
Anaerobe dissimilatie (verbranding van energierijke stoffen):
Glucose energie + melkzuur + water
ADP (adenosineDIfosfaat)
ATP ( adenosineTRIfosfaat)
ADP + P + energie ATP
Metabolisme is het geheel van biochemische reacties in levende cellen, ze gebeuren door
enzymen.
H4
Topografie = plaatsbeschrijving
Anatomische houding = persoon rechtop, hoofd rechtop, armen
gestrekt, handpalmen naar voren, voeten iets gespreid.
Frontaal vlak = evenwijdig met lichaamsas, verdeeld in voor en achter
,Transversaal vak = loodrecht op lichaamsas verdeeld in onder en boven
Sagittaal vlak = verdeeld het lichaam in links en rechts
Statica = stilstaan
Dynamica = bewegen
Ledematen:
Bovenste extremiteiten = schouder, gordel, armen en handen
Onderste extremiteiten = bekkengordel, benen en voeten
Structuren rond skelet (binnen buiten):
- Skeletspieren
- Spierfascie
- Algemene fascie
- Onderhuids losmazig bindweefsel
- Huid
Lichaamsholten: schedelholte, wervelkanaal, borstholte en buikholte
Sereuze holten = omsloten door tegen elkaar liggende sereuze vliezen, het produceert
constant vocht. Groeit om een orgaan tijdens embryonale ontwikkeling.
Viscerale blad = binnenkant van het vlies, tegen de organen aan
Pariëtale blad = buitenblad, tegen structuren
Sereuze vlies = maakt wrijving mogelijk door vocht tussen de twee bladeren.
Hilum = poort waar lymfevaten, bloedvaten en zenuwen lopen.
Pericard = vliezen rond het hart
Pericardholte = holte tussen binnen- en buitenblad
Pleura = vliezen om longen met pleuraholte
Pleura parietalis = borstvlies
Pleura visceralis = longvlies
Peritoneum = buikvlies
Peritoneum parietale = buitenblad
Peritoneum viscerale = binnenblad
H5.1
Meercellige organismen:
Inwendig milieu = weefselvocht ofwel interstitiële vloeistof
Uitwendig milieu = omgeving buiten het lichaam en holten die in contact met de
buitenwereld zijn
Homeostase = stabiele toestand
,Meercellige organismen hebben een circulatiesysteem nodig, dit is de bloedsomloop,
lymfevatenstelsel en afweersysteem.
5 liter bloed <-> ververst 12 liter weefselvocht <-> ververst 25 liter celvocht
Spijsverteringsstelsel = van mond tot kont
De nieren filteren de afvalstoffen uit het circulatiestelsel.
Ademhalingsstelsel = maakt gaswisseling tussen uitwendig en inwendig milieu mogelijk
AF
H6.1
Het hart (cor) bestaat uit twee boezems (atrium) en twee kamers (ventrikel).
Lichaamscirculatie (grote bloedsomloop) = linkerventrikel aorta slagader organen en
weefsel aders holle aders rechteratrium
Longcirculatie = rechterventrikel longslagader longen longaders linkeratrium
Het hart ligt achter het sternum in mediastinum (ruimte tussen longen, met het hart, slokdarm en de
grote bloedvaten ook nog met losmazig bindweefsel en lymfatisch weefsel. Apex (draaipunt) van het
hart wijst naar links. Omdat de linkerventrikel want dikker is voel je, je hart kloppen.
De ventrikel en atrium worden van elkaar gescheiden door de anuli fibrosi cordis (anulus fibrosus
cordis, enkelvoud), kleppen.
Septum cordis = onderscheid linker- en rechterhart helft
Septum interatriale cordis = verdeeld atriumspier in een linker en rechter helft, is vrij dun
Septum interventriculare cordis = ventrikelspier in het rechter- en linkerventrikel, is veel dikker.
Zuurstof arm bloed, in het rechteratrium:
v. cava inferior = onderste holle ader
v. cava superior = bovenste holle ader
uit het rechterventrikel komt de truncus pulmonalis die opsplitst in de linker en rechter a.pulmonalis
(longslagader). Vervoeren zuurstofarm bloed naar de longen.
In het linkeratirum monden 4 venae pulmonales uit (longaders) met zuurstof rijk bloed. Aan het
linkerventrikel ontspringt de aorta die zuurstofrijk bloed bevat.
Anuli fibrosi = aan de binnenranden zitten hartkleppen aan het bindweefsel vast.
Atrioventriculaire kleppen = twee hartkleppen tussen artia en ventrikels
Arteriële kleppen = tussen ventrikels en de grote slagaders.
Valva tricuspidalis of tricuspidalisklep= drieslippige klep tussen rechteratrium en rechterventrikel
Valva bicuspidalis of valva mitralis= tweeslippige klep, tussen linkeratrium en linkerventrikel.
Chordea tendineae = peesdraden, die dingen verbinden
Arteriële kleppen = valvulae semilunares = kleppen tussen ventrikels en grote slagaders.
Rechts = valva trunci pulmonalis (pulmonaalklep).
Links = valva aortae (aortaklep)
Hartwand lagen (binnen naar buiten) = endocardium myocardium dubbelwandige pericardium
, Endocardium = eenlagig plaveiselepitheel versterkt met dun laagje elastisch bindweefsel
Myocardium = is de hartspier met drie lagen in andere richtingen. Hartspieren van ventrikels zijn
dikker dan die van atrium. Hartspier van linkerventrikel is dikker dan rechterventrikel, want die moet
het hele lichaam in pompen.
Pericard = sereuze vliezen, binneste vlies, het viscerale blad, is epicardium is vergroeid met
hartoppervlak. Pariëtale blad is vergroeid met weefsel. Tussen beide vliezen zit de pericardholte,
gevuld met sereus vocht. Functie is opheffen van wrijvingskracht.
Prikkelgeleidingssysteem (cellen met een functie in het hart) = sinusknoop, artrioventriculaire knoop,
bundel van His en purkinjevezels.
Sinusknoop = ligt in myocardium van rechteratrium. Zorgt van het hartritme (intrinsieke frequentie),
sinusritme. Wordt vertraagd door nervus vagus (zenuw van parasympatische zenuwstelsel). Nervi
accelerantes (sympathische systeem).
artrioventriculaire knoop = AV-knoop, maakt zelf een ritme aan van 50 per minuut en wordt versneld
door de sinusknoop.
Bundel va His = splitst zich op in linker- en rechterbundeltalk. Beide lopen naar de apex toe, buigen
daar om en waaieren uit in het hartspierweefsel van de ventrikels.
Purkinjevezels = activeren hartspiercellen en veroorzaken de feitelijke contracties. Heeft een
ventrikelmyocardritme van 40 prikkels per minuut.
Adrenaline = hormonale beïnvloeding op het hartritme.
H6.2
Hartactie = systole + diastole 0,8 sec
Drie fasen: passieve vullingsfasen (0,0-0,4 sec), actieve vullingsfasen (0,5-0,8sec), ventrikelsystolische
(0,5-0,8sec)
Passieve vullingsfase = artria en ventrikels zijn ontspannen, onderdruk. De artria wordt gevuld met
bloed uit bovenste en onderste holle ader en longader. Daarna gaat het de ventrikels in waarbij de
artrioventriculaire kleppen opengeduwd worden.
Actieve vullingsfasen = contraheren beide artia onder invloed van impulsen uit sinusknoop.
Ventrikelsystolische fasen = drie fase: isovolumetrische fase (0,5-0,55sec), beide atria ontspannen en
worden de sinusprikkel via de AV-knoop, de bundeltakken en purkinjevezels over de ventrikelwand
verspreid. Ventrikels gaan samen trekken AV-kleppen slaan dicht, eerste harttoon. Bloeddruk in
ventrikels neemt toe maar is nog niet hoger dan in grote ateriën. De arteriële kleppen blijven dus
dicht. Zodra de bloeddruk hoger is dan die in de aorta en truncus pulmonalis, wordt het bloed in de
slagaders geperst (ejectiefase 0,55-0,7sec). relaxatiefase (07-0,8sec) de bloeddruk daalt in de
ventrikels. Bloeddruk in de aorta is heel hoog waardoor de arteriële kleppen dichtslaan, tweede
harttoon.
Bloeddruk of tensie is de druk die het bloed daar bevindt in mmHg. Variaties in bloeddruk:
- Passieve vullingsfase = tussen de 0 en 5 mmHg in atria en ventrikels, hoge bloeddruk in aorta
en truncus pulmonalis
- Actieve vullingsfase = atria trekt samen en ventrikels krijgen 10% eer bloed, hartwand rekt
nog meer uit dus bloeddruk stijgt niet.
- Isovolumetrische fase = ventrikeldruk opgevoerd, bloeddruk in aort en truncus pulmonalis is
gedaald.
- Ejectiefase = linkerventrikel is 120 mmHg en rechter ventrikel is 30 mmHg