Samenvatting Politie & Veiligheid
Week 1: H1, H2 & H14
Hoofdstuk 1: politie & staat
De nauwe relatie tussen politie en staat manifesteert zich in het gangbare denken over de staat als de
maatschappelijke institutie die zich kenmerkt door haar succesvolle aanspraak op het alleengebruik
van geweld voor en namens de samenleving. Het onderscheidend kenmerk van de staat komt in
organisatorisch opzicht tot uitdrukking in het bestaan van de politie want vroeg of laat ontwikkelt de
moderne staat zo’n organisatie.
Politie in de democratische rechtstaat
De rechtstaat kenmerkt zich door de aanwezigheid van een geschreven of ongeschreven constitutie,
die een scheiding van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten waarborgt en die de
grondrechten van de burgers garandeert. De rechtstaat onderscheidt zich door het feit dat zowel de
overheid als de burger gebonden is aan hetzelfde rechtsstelsel (machthebber gelijk aan onderdaan
voor geldend recht). In de democratische rechtstaat vervult de volksvertegenwoordiging een
belangrijke wetgevende rol en ontlenen zowel volksvertegenwoordigers als sleutelpersonen in de
uitvoerende macht (politieke gezagdragers) hun gezag en legitimiteit direct of indirect aan de uitslag
van vrije verkiezingen. De democratische rechtsstaat combineert respect van de minderheid voor de
meerderheid met het omgekeerde beginsel: respect van de meerderheid voor de minderheid.
Bovendien beperkt hij de mogelijkheden van de politieke meerderheid om inbreuk te maken op de
individuele grondrechten van de burgers. Daarnaast kent de rechtstaat drie machten: de uitvoerende,
wetgevende en rechterlijke macht waaraan de vierde macht (ambtelijk apparaat gezien zijn omvang)
ondergeschikt is. In de democratische rechtstaat gaat democratie boven bureaucratie.
De ondergeschiktheid van de politie aan het recht en het democratisch gezag is een vanzelfsprekende
norm. De politie heeft volgens de democratische staatsleer in beginsel het monopolie van de legitieme
geweldsuitoefening in het binnenland zoals het inbreuk maken op grondrechten van de burger. Dit
geeft de politie een ongekende machtspositie in de samenleving en vergt dan ook arrangementen
waarmee zowel de externe als interne controle op politiewerk verzekerd is. Ondanks dit monopolie
betekent dit niet dat andere organisaties nooit geweld gebruiken. Hiermee keren zij zich echter tegen
het recht en de tegen de geldende opvattingen van de bevolking waarmee ze de democratische
rechtstaat uithollen. Het monopolie van legitieme toepassing van fysiek geweld is één van de
onderscheidende kenmerken van de politie (ultima ratio = uiterste middel). De anticipatie van burgers
op mogelijk gebruik van geweld door de politie is een van de grondslagen voor het functioneren van
de politie in een democratische rechtstaat. Het functioneren van de democratische rechtstaat brengt
met zich mee dat in veel gevallen beslissingen zullen worden genomen die indruisen tegen de
individuele belangen of opvattingen van burgers of organisaties. Zo belangrijk als de manifeste en
latente aanwezigheid van de politie in de democratische rechtstaat is, zo belangrijk zijn ook de sturing
van de politie en controle op al hetgeen de politie in dat bestel doet. De controle komt langs
tweewegen, namelijk een externe controle en een interne machts- en invloedsstructuur.
Externe sturing en controle
Het meest omvattende kader voor de externe sturing van en controle op de politie is de geschreven of
ongeschreven constitutie. De constitutie waarborgt de grondrechten van de burgers en zorgt ervoor
dat de geweldsbevoegdheden van de politie strak omschreven zijn in formele en materiele wetgeving.
Dit perspectief voert terug tot het algemene beginsel dat zwaardere bevoegdheden om meer wettelijke
waarborgen tegen verkeerd gebruik ervan vragen (IRT-affaire externe controle, maar volgens
criminele wetten). In Nederland geldt dat de politie haar taken vervult in overeenstemming met de
geldende rechtsregels. De externe sturing en controle op de politie zijn gebaseerd op een aantal
grondbeginselen, namelijk:
1) De politie moet aansluiten bij de basiskenmerken van het staatsbestel. Het staatsbestel
bestaat uit drie lagen: het Rijk, de provincies en de gemeenten. De externe controle en sturing
voltrekken zich op de gangbare niveaus;
2) Checks and balances tussen de staatsmachten. De democratische rechtstaat deelt macht toe,
maar beperkt die macht in een en dezelfde beweging. Dit vormt ook het uitgangspunt voor de
externe sturing en controle. De spreiding van bevoegdheden en verantwoordelijkheden komt
tot uitdrukking in dualisme van beheer en gezag. De externe sturing, bevelvoering en controle
op de politie lopen langs twee lijnen (burgemeester = gemeentelijk niveau & minister J&V =
centrale staat). Het gezagsdualisme weerspiegelt en garandeert een evenwichtige oriëntatie
op de kerntaken van de politie. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat wat
, overeenkomt met checks and balances. Het gezag en beheer over de politie kenmerken zich
door het evenwicht tussen centrale en decentrale aansturing.
3) De rol van democratische verantwoording voor wat de politie doet en nalaat. Uiteindelijk voert
de overdracht van het binnenlandse geweldsmonopolie aan de politie in de democratische
rechtstaat immers terug tot de bereidheid van de bevolking om een specifieke groep
geüniformeerde functionarissen middelen ter beschikking te stellen die in het ergste geval
tegen haar gebruikt kunnen worden. Als de democratische verantwoording gebrekkig is
georganiseerd of in de praktijk te wensen overlaat, ondergraaft dat vroeg of laat de legitimiteit
van en daarmee het vertrouwen in de politie.
De externe sturing en controle van de politie is allerminst probleemloos. Het probleem van regionale
korpsen is deels opgelost door de instelling van de nationale politie in 2013. De figuur van de
regioburgemeester maakt dat de organisatie van de politie nog niet helemaal aansluit op de lagen van
het Nederlands staatsbestel. Een specifiek probleem is in dit verband de toegenomen Europese en
verdere internationale samenwerking bij de criminaliteitsbestrijding. Hoe belangrijker de bestrijding van
de zware, georganiseerde criminaliteit, des te zwaarder wegen de gezags- en beheersbevoegdheden
en verantwoordelijkheden op supranationale niveaus. Het voldoen aan het beginsel van checks en
balances en het tegengaan van machtsconcentraties brengen hun eigen problemen met zich mee. Het
zoeken naar evenwicht tussen de bestuurlijke en justitiële gezagsuitoefening stellen zowel het
bevoegd gezag en het beherend orgaan als de politie voor problemen. Daarbij komt dat gezags- en
beheersbevoegdheden vaak door elkaar lopen. De onduidelijkheid over de verhouding tussen gezag
en beheer vergroot in de werkelijkheid van alledag de beslissingsruimte voor de politie en bemoeilijkt
de externe sturing en controle. Daarnaast is de democratische legitimatie van de politie een probleem
doordat het gezag zich ontleent aan de wet. In de relatie tussen staat en politie domineert in ons land
het wettelijke kader, niet de democratische verankering. Een ander probleem is de gebrekkige
democratische verantwoording van de politiezorg. Wanneer de externe controle en sturing in handen
is van een bevoegd gezag, behoort dit bevoegd gezag op zijn beurt gecontroleerd te worden door
anderen. Het huidige politiebestel laat zien dat de verantwoording beperkt blijft tot gezagskwesties
waarbij individuele belangen van gemeenteraadsleden een rol spelen. Daarentegen biedt de nationale
politie de kans tot versteviging van de democratische controle op nationaal niveau. Het gat in de
politieke verantwoording kan opgelost worden doordat de minister van V&J verantwoordelijkheid moet
afleggen aan de Tweede Kamer.
Interne sturing en controle
Externe voorzieningen en regelingen zijn niet voldoende en kunnen niet op tegen de interne kracht
van een omvangrijke ambtelijke organisatie. Bij interne sturing en controle gaat het in dit verband in de
eerste plaats om de vraag of en in welke mate de politie zich de beginselen van de democratische
rechtstaat eigen maakt. Dit leidt tot een aantal interne vereisten voor het functioneren van de politie in
de democratische rechtsstaat. De eerste vereiste is dat de politie professioneel werkt, wat betekent
dat de politie haar taken doeltreffend en doelmatig uitvoert en daarbij steeds haar positie in de
democratische rechtsstaat in het oog houdt. Dit leidt tot compromissen tussen eigen opvattingen over
wat van belang is voor de openbare veiligheid en het aanvaarden van de wettelijke eisen en door het
bevoegd gezag bepaalde prioriteiten. De tweede vereiste is het verantwoord omgaan met de
handelingsvrijheid die elke politieagent heeft. Die handelingsvrijheid (beslissingsruimte) vergt van de
politieagenten dat zij op elk moment moeten beoordelen wat zij wel of niet moeten doen. Van belang
is dat de democratische rechtsstaat de politie ruimte laat eigen beleid te voeren en dat de politie als
organisatie de agenten op hun beurt binnen bepaalde grenzen de ruimte laat om hun taak naar eigen
goeddunken uit te voeren. Vrije beslissingsruimte is een integraal onderdeel van het systeem, maar
het is en blijft moeilijk om dit in kaders af te bakenen. De interne vereisten voor het functioneren van
de politie in de democratische rechtsstaat staan continu onder druk. De waarden en normen van
alledag van de politie zijn in hoge mate intern bepaald en vertonen weinig relatie met de
grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Bij de algemene zorg voor de openbare veiligheid
en het dagelijkse politiewerk heerst spanning tussen de democratische legitimatie ‘bovenover’ (politiek
verantwoordelijken) en die ‘onderlangs’ (wijkbewoners).
Politie in de sociale rechtsstaat
Sinds het einde van de negentiende eeuw heeft de staat zijn werkterrein in de samenleving en
economie uitgebreid. Naast de democratische rechtsstaat kwam de sociale rechtsstaat tot
ontwikkeling (na WOII). De sociale rechtsstaat kent burgers naar individuele vrijheidsrechten, ook
sociale grondrechten toe. Vanuit een moderne optiek draagt de staat verantwoordelijkheid voor de
welvaartszorg, de welzijnszorg en de milieuzorg. De sociale rechtsstaat heeft zich in de loop der jaren
,sterk uitgebreid. Tot de jaren tachtig ontwikkelde de verzorgingsstaat zich in ogenschijnlijke autonomie
en leken de traditionele taken van de democratische rechtsstaat niet besteed aan het
verzorgingscomplex. Het verzorgingscomplex van de moderne staat kent een ontzagwekkende
hoeveelheid wetten, regelingen en programma’s. De ermee verweven organisatiecriminaliteit brengt
hoge kosten met zich mee. Het probleem voor het functioneren van politie en justitie binnen het
verzorgingscomplex is dat de traditionele hun ter beschikking staande middelen daar niet altijd
passen. In de verzorgingsstaat staan preventie, stimulering en overreding centraal (geen repressie en
fysieke dwang). Hieruit ontstaan bijzondere opsporingsdiensten die het evenwicht moeten bewaren
tussen de structuur en de cultuur van de beleidssector waarbinnen zij werkzaam zijn. Spanningen
tussen de verschillende beleidsvelden waar bijzondere opsporingsdiensten hun werk doen, zetten zich
soms voort in de mate en wijze van controle en opsporing.
Langs twee wegen worden verbindingen gelegd tussen het repressieve en het verzorgingscomplex
van de moderne staat, namelijk:
1) De reguliere politie en justitie hechten in toenemende mate betekenis aan preventief
veiligheidsbeleid. Voor de politie voert dit terug op de opkomst van hulpverlening als vast
onderdeel van de politietaak;
2) De tweede lijn loopt van het verzorgingscomplex naar het repressieve complex. De afstand
tussen de reguliere politie en de bijzondere opsporingsdiensten is groot en de samenwerking
kent nog steeds de nodige problemen.
Preventief veiligheidsbeleid heeft alleen maar betekenis voor zover er iets voorkomen moet worden
wat een appel doet op gevoelens van onzekerheid. Dit kan een ontwikkeling van de verzorgingsstaat
naar een veiligheidsstaat tonen.
Het geweldsmonopolie van de staat
De staat is gedefinieerd als maatschappelijke institutie die zich kenmerkt door haar succesvolle
aanpak op het alleengebruik van geweld voor en namens de samenleving. De politie heeft voor
binnenlands gebruik het geweldmonopolie in handen. De feitelijke ontwikkelingen tonen echter een
steeds gedifferentieerder en dynamischer patroon van meer of minder gelegitimeerd geweldsgebruik
in de samenleving. De tijd waarin de staat haar legitieme aanspraak op het alleengebruik van geweld
volledig mandateerde aan de krijgsmacht en politie, is voorbij. De rol van de krijgsmacht is sterk aan
het veranderen. Voor een deel gaat de ontwikkeling in de richting van een militaire organisatie
(constabulary force) die op vreemd grondgebied politietaken uitvoert. Hierbij hoort de ontwikkeling
waarbij de krijgsmacht steeds meer de neiging krijgt om ook op eigen grondgebied de zo nodige
civiele taken te verrichten. De Koninklijke Marechaussee krijgt in toenemende mate civiele politietaken
opgedragen die tevens in de Politiewet zijn opgenomen.
De getalsmatige verhouding tussen de reguliere politie en allerlei bijzondere politie- en
opsporingsdiensten laat duidelijk zien dat de reguliere politie het allerminst voor het zeggen heeft.
Daarnaast verkeert de particuliere politie allang niet meer in een ondergeschoven positie ten opzichte
van de reguliere politie. De snelle en onweerstaanbare vlucht van de particuliere politie heeft zowel te
maken met bezuinigingen als met de behoefte aan bewaking en veiligheid. De particuliere recherche
zorgt er ook voor dat de relatie met de reguliere politie conservatief blijft want het is vaak niet in hun
belang om criminele praktijken (binnen bedrijven etc.) publiek te maken waardoor zij zich richten op
particuliere afdoening.
Het binnenlandse geweldsmonopolie van de politie concurreert niet alleen met het geweldspotentieel
van andere organisaties en instellingen, maar ook met het vigilantisme en de behoefte aan
eigenrichting onder de bevolking. Daarnaast zetten de internationale ontwikkelingen het
geweldmonopolie van de staat het toevertrouwen van het binnenlands gebruik daarvan aan de
regulieren politie onder druk. De samenwerking met andere landen dwingt vanuit het perspectief van
de staat bezien tot concessies.
Hoofdstuk 2: De burgerlijke politie in een gewelddadig tijdperk
Nederland heeft altijd al toezichthouders en buurtwachten gekend. De politie (zoals wij die kennen)
ontstond echter pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Die politie kwam voort uit de
versnelde modernisering van bestuur en samenleving, die tegen het einde van de achttiende eeuw
met de industriële revolutie in Engeland en de politieke revolutie in Frankrijk was ingezet. In het hart
van deze vrijmaking van het maatschappelijk leven en in aansluiting op het traditionele toezicht
ontstond de moderne politie als instituut: niet alleen om te heersen, maar ook om de los- gewoelde,
, middelpuntvliedende krachten te beheersen. De politie veranderde van quasi-militaire verbanden naar
een hechte organisatie bestaande uit goed opgeleide werkers. De Nederlandse politie werd een
modern apparaat, maar zij kreeg vanwege specifieke omstandigheden en gebeurtenissen wel een
eigen verschijningsvorm. De twintigste eeuw was evenwel niet alleen een periode van ongekende
vooruitgang maar ook een tijd van burgeroorlog, oorlog en volkerenmoord (p.52). De evolutie van de
Nederlandse politie voegde zich naar een Europees ritme en daarom laat zich het best begrijpen als
ook de ervaringen van buitenlandse korpsen in ogenschouw worden genomen.
Moderne politie in Nederland
Halverwege de negentiende eeuw was Nederland bovenal een land met een roemrijk verleden.
Tijdens de Inlijving bij Frankrijk waren bestuur, justitie en politie naar Frans model op nationale leest
geschoeid. In de samenleving ontbrak behoefte aan politiezorg: de sociale verhoudingen waren nog
stabiel, de lokale elites sterk en de sociale controle groot. De gewapende macht lag in handen van de
vorst die slechts gebonden was aan de Grondwet. Toen begin jaren veertig oogsten mislukten en de
hongerige bevolking oproerig werd, plaatste de vorst de Marechaussee onder gezag van de generaal
der Cavalerie en versterkte hij het korps met soldaten te paard: zogeheten hulpmarechaussee.
Dankzij Thorbecke kwam er een nieuwe, liberale grondwet waarvan het resultaat een forse inperking
van de koninklijke macht was. De Gemeentewet wees de burgemeester aan als hoofd van politie en
gaf de gemeenteraad het recht lokale verordeningen uit te vaardigen en eigen politietoezicht te laten
houden op naleving. Aldus kreeg Nederland door een samenloop van omstandigheden zonder
bloedvergieten al vroeg een modern decentraal bestuur, waarin in de volgende decennia de liberale
burgerij relatief gemakkelijk en zonder veel weerstand te ontmoeten een sterke positie kon gaan
innemen, en een door die burgerij gecontroleerde en daarom op beheersen ingestelde
Gemeentepolitie. Vanwege de nog steeds beperkte behoefte aan veiligheids- zorg voelden die
bestuurders geen sterke noodzaak om hun politie uit te breiden en te verbeteren.
De situatie veranderde in de jaren zeventig. Het aantal dienaren van de politie werd uitgebreid
waardoor de nachtwacht werd afgeschaft. Burgers in de betrokken steden merkten de omslag (het
ontstaan van de moderne politie) aan den lijve (p.56). Onder invloed van de opbloeiende nijverheid, de
verstedelijking en de ruimere mogelijkheden tot reizen en communiceren namen in de volgende jaren
de sociale problemen, die aanleiding hadden gegeven tot vorming van moderne politie verder toe. De
moderne politie impliceerde niet alleen intensiever toezicht, maar ook aparte recherche. In de tweede
helft van de jaren tachtig kwam plotseling een eind aan de economische groeispurt en werden
arbeiders massaal ontslagen. Kort voor de eeuwwisseling keerde de voorspoed terug. De
Nederlandse economie had aangehaakt bij het razendsnel industrialiserende Duitsland en profiteerde
daar volop van. In navolging van de Parijse politiechef en in aansluiting op vernieuwingen bij
gemeentelijke diensten lieten zij hun personeel behalve repressief nu ook regulerend optreden. De
komst van de gedegen opgeleide inspecteurs en het veranderende politiewerk wekten ook onder het
personeel zelfbewustzijn en een daar uit voortvloeiende drang om zich te organiseren.
Veiligheidszorg in de koloniën
De grootste opgaven van de Nederlandse overheid betroffen aan het einde van de negentiende eeuw
niet het eigen grondgebied, maar de koloniën in Oost- en West-Indië. Toen de industrialisering op
gang kwam en de moderne politie ontstond, begonnen de Europese mogendheden een nieuwe strijd
om overzeese gebiedsuitbreiding. De veiligheidszorg in de ingelijfde koloniale gebieden ging samen
met strijdige elementen. De veiligheidszorg werd geregeld in twee aparte reglementen, namelijk
Europeanen en inlanders. In het laatste kwart van de negentiende eeuw bracht de modernisering ook
in de koloniën de bevolking in beweging. Dat fenomeen wekte in het koloniale bestuur echter veel
meer vrees waardoor de koloniale politie tegenover een bevolking kwam te staan die haar hartgrondig
wantrouwde. Hierdoor was het politieapparaat veel minder effectief dan in het moederland. In
Nederland voelde het bestuur zich begin twintigste eeuw nog wel zeker over zijn zaak. Uiteindelijk
leidde de afsluiting van de oorlogstijd tot een reeks van radicale politieke hervormingen die ook de
politie ten goede kwamen.
Interbellum
In de jaren twintig brak in Nederland het moderne leven aan waardoor op alle fronten de
levensstandaard verbeterde. Evenals rond de eeuwenwisseling het geval was geweest, speelde ook
ditmaal de politieleiding in de grote steden sneller en flexibeler dan de rijksoverheid in op de nieuwe
behoefte aan veiligheidszorg. Binnen de recherche ontstonden speciale eenheden zoals een
dactyloscopische dienst en speciale brigades voor ernstige delicten. De internationale samenwerking