Hoorcollege filosofie 1: filosofische vragen in het
pedagogische werkveld
Verschillende soorten vragen bij pedagogische handelingen:
Feitelijke vragen – Wat?
Het antwoord kan je in principe waarnemen met je zintuigen (of heeft iemand anders
in jouw plaats waargenomen).
De intentie is om een antwoord te geven dat ‘waar’ of ‘onwaar’ is.
Antwoorden zijn descriptief (een beschrijving van een feit, to describe)
Voorbeelden: welke kleur is dit? Hoe groot is dit kind? Welke problemen worden
gerapporteerd?
Technische vragen – Hoe?
Vraagt naar instructie. Hoe moet ik dit aanpakken?
Het antwoord is een handelingsrecept, gebaseerd op ervaring, intuïtie of
wetenschappelijke onderzoek (oorzaak-gevolg)
Antwoord werkt/ werkt niet. Een technische vraag kun je met je intuïtie of
wetenschappelijk onderzoeken, je antwoord is dus het werkt of het werkt
niet.
Technische vragen hoeven niet per se met ‘hoe’ te beginnen.
Voorbeelden: hoe moeten we met agressie omgaan? Hoe vergroten we de
sociale vaardigheid van kinderen?
Filosofische vragen en ethische vragen – waarom?
Vraagt naar vooronderstellingen, invullingen van begrippen en/of naar achterliggende
opvattingen.
Ethische vragen vragen naar goed en kwaad, waarden en normen, over wat mag en
wat moet.
Het antwoord kan je niet bewijzen via waarnemingen, wetenschap of
handelingsvoorschrift. Het antwoord roept nieuwe vragen op.
Antwoorden op ethische vragen zijn perspectief (hoe dingen voorgeschreven
staan, oftewel hoe dingen gedaan moeten worden, to perscribe)
Filosofische vragen hoeven niet perse met ‘waarom’ te beginnen,
daarnaast is het een vraag zonder feitelijke antwoord. Je kan het antwoord
niet bewijzen via waarnemingen.
Ethische vragen zijn meer gericht op normen en waarden, wat goed of fout
is.
Voorbeelden: wat betekent vrijheid? Wanneer is iets geweld? Is de mens
van nature goed? Moet je kinderen streng opvoeden
Filosofische vragen
Het definitieve antwoord bestaat niet.
Vragen die niet wetenschappelijk beantwoord kunnen worden.
Geen empirische (wat je kan waarnemen) antwoorden.
Vragen naar de fundamenten, naar de a priori’s.
Vanzelfsprekendheden doorbreken.
Filosofische activiteit
Het radicaliseren van de verwondering naar alle kanten.
Verwondering over wat vanzelfsprekend lijkt
Van het bekende naar het onbekende
Variaties op fundamenteel onbeantwoorde vragen
, Met welke doel?
Fundamentele opvatting: overwin de verwondering
Sceptische opvatting: elke antwoord vraagt om een nieuwe vraag
Nut en nadeel van filosofie voor pedagogen
Filosofische vragen tot in de kern van pedagogisch
Normatief beroep
Denkroutines doorbreken
Filosofische vaardigheden voor kwetsbaar opvoeders
Twee opvattingen over pedagogiek
Kinderen introduceren in de wereld (met zijn waarden, normen, gewoonten,
overtuigingen, …) om ze vervolgens los te laten.
onzekere opvoedingsdoelen opvoeden is sterk waardengeladen.
Kinderen optimale ontwikkelingskansen bieden
Pedagogiek is een normatief beroep
Wat je doet is ‘gekleurd’ door waarden en normen.
Onze interventies zijn normatief: wat is ‘normaal’?
Confrontatie normen-waarden cliënt-pedagoogsamenleving.
Morele dilemma’s – ‘professionele ruimte’
Normen/waarden – geen objectieve geldigheid
Filosofische vaardigheden voor kwetsbaar opvoeden.
Sensitief maken voor andere denkpatronen.
Oordelen opschorten.
Vanzelfsprekendheden problematiseren.
Gesprekken opnieuw vorm geven.
Denkpatronen doorbreken.
Gelijkwaardigheid in de kwetsbaarheid realiseren
Belangrijke filosofen: Spa: Socrates, Plato, Aristoteles
Gewoontes hoort bij Lock. Leeftijd hoort bij Kant (toetsvragen)
, Hoorcollege 2: Schipperende ouderen
Schipperen in de opvoeding
Opvoeden is schipperen
Twijfelen kan waardevol zijn
Belang van dilemma’s
Morele gevoeligheid (het aanvoelen dat er iets op het spel staat door goed en
kwaad, het twijfelen of je het goed of fout doet)
Keuzemogelijkheid en onderbouwing
Erkenning complexiteit en verschillende perspectieven
Twee dilemma’s, en een middenweg
1- Streng zijn of luisteren naar je kind
Kant (gedisciplineerde, gelooft dat we ons zelf aan de normen moeten houden, hij is
christelijk, dus streng)
Berlin (middenweg tussen Kant en Locke, Streng zijn voor het kind omdat het
uiteindelijk het kind meer vrijheid zal geven)
Locke (hoe meer regels, hoe moeilijker het zal zijn voor het kind. Kies beperkte
regels. Gewoontes leren, kneed je kind, dus luisteren naar het kind)
2- Streven naar persoonlijk geluk of goed burgerschap
Plato: opvoeden tot burgerschap
Rousseau: opvoeden in contact met natuur
Aristoteles: geluk en burgerschap komen samen
Streng zijn of luisteren naar je kind?
Muziekles/zwemmen. Verplicht oefenen of vrijlaten
Welk mensbeeld en kindbeeld ligt hieraan ten grondslag?
Achtergrond Immanuel kant
Kant mensbeeld (descriptief: letterlijk beschrijven hoe iets is): vrijheid, redelijkheid en
moraliteit. De mens beschikt over vrijheid en redelijkheid en kan de neiging om
verkeerd te doen weerstaan.
Kant mensbeeld (perspectief: hoe dingen moeten zijn): autonomie (het doel)
Het doel van kant: opvoeden van kinderen tot volwassenen die zich kunnen houden
aan de normen en voor zichzelf keuzes te maken. hij vindt dat mensen autonoom
moeten zijn: zichzelf de wet op moeten leggen die zij goed vinden.
Disciplineren van de wil, opvoeden niet altijd leuk
GEEN lijfstraffen, vrijheid blijft belangrijk
Disciplineren en opvoeden gericht op redelijkheid en autonomie
kant, die geloofde dat wij ons allemaal moeten houden aan bepaalde normen die
belangrijk zijn, en die normen mag je zelf beslissen
Kant vindt dat je kinderen de regels moet leren en daarom ook moet disciplineren,
uiteindelijk met het doel dat het kind 'streng voor zichzelf' kan zijn.
Kant: vier stadia in de opvoeding.
Volgens kant kan je alleen moralisering bereiken als je de eerste 3 stadia hebt toegepast
1- Disciplineren (een kind leren hoe het hoort, regels leren)
2- Cultivering (een kind leren hoe de wereld is en dat de wereld moeite waard is en dat
het mooi is, veel leren over hoe de wereld in elkaar zit)
3- Civiliseren (een kind leren om zich beschaafd te gedragen)