Hoorcollege 1 Ontwikkelingspsychopathologie
1.2: Defining disorderd behavior
Hoe kan je normaal van abnormaal onderscheiden?
Ontwikkelingsnormen = typische normen van hoe gedrag zich ontwikkelt over tijd
- Dit kan verschillen per leeftijd
- Tabel 1.1 in boek of op bright
- Kijken naar deze factoren om abnormaal gedrag te bepalen
Culturele normen
- Vb iemand is heeel outgoing, in vs is dit bijv heel goed en normaal maar in indonesie
niet
- Vb. kind gaat in discussie met ouder, in nl normaal, in sommige andere landen niet
Gender normen
- Meisjes zouden ‘stiller, afhankelijker, passsiever en emotioneler zijn’
- Jongens zouden ‘actiever, dominanter, aggressiever’ zijn
- Zelfde mate van dominantie kan bij jongen normaal zijn en bij meisje als
problematisch
Situationele normen
- Rennen op schoolplein is normaal, maar in klas opeens hyper?
De rol van ouders
- Hoe betrokken bijv ouders zijn
Perspectief veranderd over tijd
het moet interferen met het leven van het kind
- Als het geen problemen voor het kind opleverd dan is er niks aan de hand
Abnormaal gedrag word gediagnosticeerd op een klinische of empirische manier
- DSM: American Psychiatric Association
o Vooral gebruikt in nl en amerika
- ICD: World Heath Organization
o Vooral in verenigd koninkrijk
- Experts based
Normaal/abnormaal gedrag
- Klinische benadering (DSM & ICD)
Problematisch gedrag ‘exists’ when:
o Clusters of symptoms
, o Symptoms are persistent / recurrent / intens / excessive / unreasonable
(vaker voorkomen)
o Symptoms cause clinically significant distress or impairment in major life
areas
key caracteristics:
o Clinician-derived (uit werkveld)
o Categorical (je hebt het of je hebt het niet)
o Commonly used (
o Changing conceptualization of disorders in young people
Kritiek:
o Veel te veel bepaalde diagnoses worden gegeven vanwege brede creteria
o Gebrek aan bewijs van validiteit
o Gebrek aan basis waarop iemand een diagnose krijgt (lacking clear decision
rules)
o Verstoffelijkheid van iets. Iets wat eigenlijk niet bestaat word een label
opgeplakt. Autisme is in principe niks
o De context wordt niet in behandeling genomen, niet gekeken naar sociale,
culturele en familie factoren.
o Weinig aandacht voor ontwikkelingsverschillen eigenlijk vooral geschikt
voor volwassenen deze lijst
- Empirische benadering (CBCL)
key characteristics
o Research- derived/statistics
o Clusters van syndromen ( broadband bredere categorie zoals
externaliserend gedrag bijv adhd. , narrowband internaliserend (?))
o Dimensionaal je kunt eerder zeggen dit kind heeft een hogere mate van
angst in vergelijking tot andere kids
o Use data from normative samples, normen vergelijken van leeftijdsgenootjes
o Veel dynamischere manier om te kijken naar abnormaal gedrag
1.3: causaliteit en wegen naar psychopathologie
Causaliteit
- Systems framework
o Bio-psycho-social model
Biological (vb. genetische processen, pre/peri/post -natal CNS damage,
temperament)
Psychologisch (vb. leerervaringen, cognitieveprocessen,
emotieregulatie, executive functioning (inhibitie))
Sociocultureel (vb. familie context, peercontext, maatschappelijk en
sociale context)
- Risico’s en beschermende factoren
o Risico factoren (risk) factor (bijv stress) die ervoor zorgt dat als je die hebt
de kans vergroot op een psychopathologie (bijv depressie)
o Beschermende factoren (protective) factor (vb. goed sociaal netwerk) die
er is die kan beschermen tegen ontwikkelen van psychopathologie
, o Weerbaarheid (resilience) Ondanks dat er veel risicofactoren aanwezig zijn
je geen psychopathologie ontwikkeld
- Moderatie en mediatie
o Moderatie: Factor A ------------------------------------ outcome
^ Factor B
Variabele die de sterkte of de richting tussen een relatie kan
beïnvloeden
Vb: stress kan leiden tot meer internaliserend gedrag. Gender = factor
B moderator gender beïnvloed relatie, sterker voor meisjes dan
jongens.
o Mediatie: Factor A ------- Factor B ------- outcome
Iets komt tussen 2 variabelen. Link tussen 2 variabelen word verklaard
door factor.
Armoede leid tot blootstelling aan geweld wat leid tot
psychopathologie. Blootstelling aan geweld is factor B
Je komt meerdere mediators doen.
- Directe en indirecte invloeden
o Direct/indirect (hoe direct is de link)
o Vs distal/proximal (Hoe dicht een factor in iemand omgeving komt,
Bronfenbrenner)
Hoe factoren tot psychopathologie kunnen leiden (kwestie van kans)
- Equifinality
o Nooit 1 ontwikkelingspad leidt altijd tot bepaalde uitkomst.
o 1 uitkomst kan worden verklaard door meerdere factoren
- Multifinality
o 1 risicofactor kan leiden tot meerdere uitkomsten
Continuiteit en verandering
- Continuiteit = je houd een stoornis
o Je had als kind een angststoornis en je houd die als volwassene nog steeds
o Angststoornis Angststoornis
- Verandering
o Je had als kind een angststoornis en als volwassenen niet meer
o Angststoornis no disorder
Homotypische en heterotypische continuiteit
Disorder level:
- Homotypisch = manier waarop een probleem zich manifisteert hoe het eruit ziet etc
veranderd niet.
o Angststoornis angststoornis
- Heterotypisch = veranderd
o Angststoornis mood disorder
Symptoom level:
- Homotypische continuiteit (rondrennen als kind, als adolescent nog steeds)
o Symptom A symptom A
, - Heterotypische continuiteit (kind rondrennen, als adolescent rusteloos en onrustig.
Andere verschijningsvorm wel nog steeds adhd)
o Symptom B symptom C
Hoorcollege 2: angststoornissen
Internaliserende stoornissen = hoge niveau van emoties, vooral negatief. Intern
Fear (bang zijn, fobie) = reactie op een bedreiging in onmiddelijke omgeving, alarmreactie.
Fobie is niet meer normaal, het interfereerd met dagelijksleven, te intens bang zijn
Anxiety (angst, anxiety disorder) = toekomst georiënteerd, verhoogde vrees zonder dat er op
dit moment een dreiging is.
anxiety disorder is het niet meer in proportie, als je dr dagen mee bezig bent enz
Tripartite model = complex patroon van 3 types of reacties obv een geobserveerde dreiging.
- Gedragsreacties
o Je kan ze zien/observeren
o Freezing, running away, closing eyes, trembling, fidgeting, crying, screaming,
trantrums
- Fysiologische reacties
o Dingen die je ervaart in je lichaam als je bang bent
o Zweten, meer naar de wc, trillen op benen, misselijk
- Cognitieve reacties
o Worry (gedrachten over allerlei dingen die kunnen gebeuren die negatief
zijn), het ergste verwachten, in de war zijn, blackout, angst dat je de controle
verliest, gedachte waarin je heel onzeker bent over jezelf
Normale angst bang voor:
- Babys; harde geluiden en onbekende mensen of dingen
- Peuter: nieuwe situs’s, gescheiden van ouders, hoogtes, water, dieren
- Kleuter: donker, oorlog en monsters (word specifieker)
- Schoolleeftijd: falen en kritiek, bang om gewond te raken
- Adolescentie: sociale evaluatie, de dood
Je ziet een afname van angsten in leeftijd
Toename in vatbaarheid voor angst in adolescentie
o Breinstructuur voor angst (amygdala) ontwikkeld al voor prefrontale context
is ontwikkeld adoloscenten hebben een brein met verhoogde capaciteit
voor bang zijn en angst. En niet zoveel controle op.
o Toch wel risiconemen Structuur daarvoor is ook al verder ontwikkeld.
Meisjes geven meer angsten en hogere intensiteit aan dan jongens
gender role expectations? (liegen jongens over hun angsten omdat dat sociaal
wenselijk is ?)
Deze angsten differentieerd kids van 7-10 met kids van 15-18 (dit hebben kids v 15-18)
- Vreemden, gekidnapped worden, verdwaald raken in een vreemde omgeving, voor
de klas praten, dronken mensen, verdwaald raken in de menigte, dat ons land word
binnen gevallen, aardbevingen, tijgers, raar-uitziende mensen, enge drugs nemen.