Samenvatting Blok 2.3 – History & Methods of Psychology
Probleem 1 – Early roots of psychology
Leerdoelen:
- Welke benadering hoort bij welke filosoof?
- Wat houden deze benaderingen in?
- Welke benadering zijn onderling verbonden met elkaar?
PLATO (427 – 347 BC)
De filosoof Plato was een student van de moreel filosoof Socrates; hij breidde de morele
gedachtegang van zijn leraar uit. Hij zag kennis als de scheidlijn tussen mens en dier, doordat
we de capaciteit hebben van abstracte kennis. Hier tegenover reageren dieren alleen op stimuli
van het hier en nu. Volgens hem zoekt de psychologie naar algemene kennis over hoe dingen
zijn in het universum, op een bepaald punt.
Iets is waar – onze kennis erover klopt – wanneer:
1. Iets is waar in alle tijden en op alle plekken
2. Kennis moet rationeel gerechtvaardigd worden (iemand via argumentatie kunnen
overtuigen dat iets correct is)
Verder ging hij ervan uit dat perceptie niet tot kennis leidde. Dit concludeerde hij uit het feit
dat perceptie individueel kan verschillen.
Verder behoorde Plato bij de stroming 1) Rationalisme. Hij vond logisch beredeneren
belangrijk; iets was waarheid wanneer dat bewezen waar was (bijv. de stelling van
Pythagoras). We hebben dan echte kennis ondersteund door het logisch beredeneren. Echte
kennis is kennis over de vorm (Forms; Theory of Forms) van dingen. Wanneer iets afwijkt
van deze vorm, is het fout en klopt het niet. Dit is universeel en gaat verder dan culturele
verschillen. Een ander woord voor vorm is idee; ook dit bestaat universeel.
Plato voegde enkele metaforen bij zijn theorie van de vormen:
- Metafoor van de zon: door deze analogie stelt hij dat wat ons natuurlijk licht geeft, ook
wel de zon, gelijk aan de bron van goedheid in de wereld. Het goddelijke licht geeft
ons dus kennis. Het zorgt ervoor dat wij instaat zijn om logisch te redeneren over
objecten.
- Metafoor van de lijn: de hiërarchie van kennis. Hoe verder je naar boven gaat, hoe
dichter we bij echte kennis komen. Het gaat van inbeelden à geloven à bewijs
leveren.
- Metafoor van de grot: De ziel is slachtoffer van de conventionele overtuigingen van
de maatschappij waarin het lichaam zich bevindt. Volgens Plato moet de ziel
terugkeren van de gewone wereld (zoals wij hem kennen) naar de wereld van de
vormen (de echte realiteit waar objecten schaduwen zijn). Door educatie en filosofie
kunnen we vrijkomen.
1
, Mensen zitten vast in een grot, met hun rug
naar het vuur gekeerd. Door het vuur,
worden schaduwen op de muur
geprojecteerd. Men denkt dat dit de realiteit
en waarheid is.
Breek men zich los van het vuur en gaat
men uit de grot, komen zij tot echte
waarheid.
Mensen in de grot geloven de teruggekeerde
mensen vaak niet. Het metafoor is dus
zowel optimistisch (vrij kunnen komen) als
pessimistisch (niet iedereen komt vrij).
Verder beweerde Plato dat de ziel gevangen zit in een imperfect, vlezig lichaam. De ziel is
slachtoffer van de samenleving en cultuur, en het moet zich vrijmaken hiervan. Plato was niet
een typisch dualist (2) Dualisme). Ook ging Plato ervan uit dat kennis al aanwezig is in de
ziel; verscholen door ons lichaam. Dit gaat in op een van de oudste discussies van de
psychologie (nature vs. nurture), ook wel nativisme vs. empirisme. Plato is een van de eerste
grote voorstanders van het 3) Nativsime, waarbij ons karakter en kennis al aangeboren zijn en
zich in de ziel bevinden. Dingen leren is een proces van kennis verzamelen, wat we eigenlijk
dus al weten.
Verder maakte Plato onderscheid tussen 3 ‘soorten’ van de ziel:
1. De rationele ziel = de hoogste en enige onsterfelijke ziel. Bevindt zich in
2.
3. vhet hoofd en hoort bij de hoogste klasse van mensen.
4. De spirituele ziel = bevindt zich in de borst en is gericht op glorie en roem (soldaten
bijvoorbeeld)
5. De verlangende ziel = bevindt zich in de buik en genitaliën. Deze mensen verlangen
naar irrationele dingen, zoals geld. Verder zijn zij alleen opzoek naar verzadiging van
de eigen behoeftes.
Plato beschrijft de menselijke persoonlijkheid als een ‘menner met twee paarden’; het witte,
goed luisterende paard is de spirituele ziel. Het zwarte, niet luisterende, slechte paard is de
verlangende ziel. De menner is de rationele ziel.
Homunculus Probleem = de homunculus is een
‘mannetje’ in ons hoofd dat de dingen die wij zien, als
een soort film ervaren. Het probleem is wie het
mannetje, dat ervaart, dan weer ervaart. Komen hier bij
Descartes later op terug.
PLATO
- Rationalist (+/- Dualist)
- Nativist
2
, - Idealist
ARISTOTELES (384 – 322 BC)
Plato had op zijn beurt ook weer studenten, waarvan Aristoteles er ook een was. In
tegenstelling tot Plato was Aristoteles down to earth en een wetenschapper. Aristoteles werkte
aan een filosofie van de wetenschap. Hij nam de term vorm van Plato over, maar gaf het een
andere betekenis: vorm is wat iets maakt wat het is, het
definieert het. De materie waarvan iets gemaakt is.
Aristoteles was ook een perceptuele realist, hij bekeek
dingen zoals zij zijn (hoe ze in de natuur zijn).
Verder ging Aristoteles ervan uit dat materie, met
uitzondering van God, potentie en actualiteit heeft; brons is
brons in zijn actualiteit, maar heeft de potentie om een
standbeeld te worden. God is hiervan dus de uitzondering,
hij is de unmoved mover. Dit is het tegenovergestelde van
materie, want het kan niet meer veranderen.
Voor Aristoteles was de psychologie de studie van de ziel; zorgt ervoor dat
een lichaam leven heeft. De ziel is wat iemand definieert. Het lichaam is materie (waarvan
gemaakt), de ziel is de vorm (maakt het wat het is). Echter verwierp Aristoteles de
gescheidenheid van de ziel en het lichaam, hij was dus geen dualist. Het organisme is één,
zonder ziel is het lichaam dood maar zonder lichaam is er geen ziel. Echter is hij geen dualist
noch een materialist.
Ook hij maakt onderscheid tussen verschillende vormen van de ziel:
1. Nutritive soul = planten; zorgen voor voeding, voortplanting en groeien
2. Sensitive soul = dieren; meer geactualiseerd dan de nutritive soul, ze hebben
zintuigen. Verder vermijden ze pijn en zoeken ze naar plezier/voldoening (hedonisme)
3. Rational soul = ook wel de mind; de macht om na te denken en algemene kennis te
hebben
Volgens Aristoteles vergaren we kennis door psychologische processen die beginnen met
perceptie en eindigen met vorm. Hierdoor is Aristoteles een empirist (4) Empirisme), waarbij
perceptie het beginpunt is van kennis. Deze perceptie verloopt in stappen:
1. Special senses = aspecten van het object worden opgevangen door de zintuigen, die
gespecialiseerd zijn op hun eigen gebied
2. Interior senses = deze zijn niet verbonden met de buitenwereld. Bevatten onder
andere gezond verstand, waarbij we mentale representaties maken. Verder bevat het
verbeelding, waarbij we inschattingen maken over het object. Als laatst bevat het
geheugen, het opslagsysteem van beelden.
Aristoteles noemde het rationele deel van de menselijke ziel de mind (het denken). Dit is
uniek voor de mens en zou ons helpen bij het verkrijgen van kennis.
ARISTOTELES
3
, - Empirist
- Rationalist
- Realist
RÉNE DESCARTES (1596 – 1650)
Psychologie zoals wij het kennen begon met Réne Descartes,
die een framework ontwikkelde waarin men kan nadenken over
het lichaam en de geest. Descartes zicht op dit framework werd
zwaar beïnvloed door een combinatie van religie en wetenschap.
Daarom is hij de vroege grondlegger van de wetenschappelijke
psychologie.
Volgens Descartes zat de onsterfelijke menselijke ziel gevangen
in een mechanisch lichaam. Hij wilde mentale processen
psychologisch verklaren, die later belangrijk werden voor zijn
theorie over het menselijke bewustzijn. Descartes maakte dus onderscheid tussen de
(Christelijke) ziel en het mechanische lichaam. De unieke functie van de menselijke ziel was
denken (redeneren). Verder verschillen mensen van dieren omdat zij zelfbewust zijn en
flexibeler kunnen denken. Menselijke taal speelt ook een cruciale rol, omdat men stimuli kan
beschrijven door middel van taal. Deze taal hoeft volgens Descartes niet aangeleerd te
worden, omdat taal universeel aangeboren is.
Als filosoof ontwikkelde Descartes een psychologische methode die eeuwen lang centraal
bleef staan: hij onderzocht zijn eigen denken (mind). Om een sterke basis te ontwikkelen,
gebruikte hij de methode van radicaal twijfelen: hij ging aan alles twijfelen, tot hij iets vond
waaraan niet getwijfeld kon worden.
Waar hij niet aan kon twijfelen, was het feit dát hij twijfelde. Hij is een denkend ding (res
cogitans). Hieruit volgde ‘cogito, ergo sum’ (ik denk, dus ik ben) (die ons Billie Eilish heeft
overgenomen in dr nieuwe nummertje). Verder vloeide hier een radicaal nieuw dualisme uit;
lichaam en ziel zijn compleet verschillend en delen geen materie of vorm. De ziel zweeft rond
in het lichaam als een soort geest en ontvangt sensaties en leidt het mechanische lichaam.
Waarom is dit zo’n psychologische doorbraak? Een
omschrijving van Descartes’ model is het cartesiaanse
theater. Het bekijkt het innerlijke zelf niet het object, maar
een geprojecteerde afbeelding van het object (die het
Homunculus Probleem met het eitje). Onze non-fysieke ziel
ziet de wereld dus niet direct, maar ziet een projectie van de
wereld. Volgens Descartes was de pijnappelklier de overgang
tussen beeld en ziel, hier vond de overgang tussen lichaam en
geest plaats.
Op het plaatje hiernaast is het druppelvormige deel de
pijnappelklier.
Dit noemen we verder ook wel introspectie, waarbij men de eigen gedachten, gevoelens of
herinneringen besproken worden.
4