KT 1 Klinisch Redeneren – leerdoelen
Lesweek 1 - Werkgroep 1
• De student verwoordt wat het verschil is tussen curatieve en palliatieve zorg.
• De student legt uit wat palliatieve zorg inhoudt en weet welke thema’s van belang
zijn in de palliatieve fase.
Palliatieve zorg is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven. Het is een benadering die
de kwaliteit van leven verbeterd van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een
levensbedreigende aandoening, door het voorkomen en verlichten van lijden door vroegtijdige
signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van
lichamelijke, psychosociale en spirituele aard.
Fases binnen de zorg:
1. Curatieve fase: behandeling gericht op genezen
2. Palliatieve fase: behandeling gericht op kwaliteit van leven
3. Terminale fase: behandeling gericht op kwaliteit van sterven (laatste drie maanden
voor het overlijden). Hierna kan ook nog de sterffase benoemd worden, dit is 72
uur voor het overlijden.
Dimensies palliatieve zorg:
1. Lichamelijke dimensie -> last hebben
van bijvoorbeeld kortademigheid,
interventies om benauwdheid te
verminderen zoeken.
2. Psychische dimensie -> bijvoorbeeld
angst hebben om te stikken
3. Sociale dimensie -> iemand heeft
bijvoorbeeld geen zin om uit huis te
gaan i.v.m. de kortademigheid
, 4. Existentiële/spirituele dimensie -> iemand gaat steeds meer nadenken over zijn
leven en de dood.
Alle dimensies zijn even belangrijk. Mensen kunnen zelf echter wel dimensies voor zichzelf
belangrijker vinden dan anderen. Sommige mensen vinden pijn bijvoorbeeld minder erg dan hun
familieleden niet meer zien. De spirituele dimensie is meest intieme dimensie, is minder goed
meetbaar maar wel constant in relatie met de anderen.
Thema’s:
- Kwaliteit van leven
➔ Gefocust op lichamelijke, psychische en sociale effecten.
- Symptoom management
➔ Mensen krijgen vaak specifieke symptomen in de palliatieve fase, bijvoorbeeld pijn of
vermoeidheid. Het is van belang om deze zo goed mogelijk te
ondervangen/onderdrukken zodat ze draagbaar blijven.
- Multidimensionale zorg
➔ Je focust op alle dimensies en dus niet alleen op de lichamelijke.
- Zorg voor client en naasten
➔ Zorg voor naasten is ook erg belangrijk, bevinden zich namelijk vaak in een rouwproces.
Soms voelen naasten zich schuldig, deze moeten bespreekbaar gemaakt kunnen
worden.
- Anticiperen en proactieve zorgplanning
➔ Op tijd bespreken wat iemand kan verwachten. Hiermee kan voorkomen worden dat
verkeerde beslissingen gemaakt worden.
- Autonomie
➔ Zorgvrager beslist zelf over zijn behandeling en geeft zelf zijn grenzen aan.
Shared decision making is erg belangrijk bij palliatieve zorg.
• De student kent de meest voorkomende symptomen bij cliënten in de palliatieve
fase en kan inschatten welke mensen een verhoogd risico hebben op deze
symptomen en kan deze herkennen in de fase van vroegsignalering.
https://palliaweb.nl/richtlijnen-palliatieve-zorg/richtlijn/algemene-principes-palliatieve-zorg/symptomen-en-syndromen
Een symptoom is te definiëren als ‘een door de patiënt aangegeven klacht op lichamelijk, psychisch,
sociaal en/of existentieel gebied als uiting of gevolg van een onderliggende ziekte'
,De subjectieve beleving, ofwel de ernst en de betekenis die de patiënt aan het symptoom toekent, en
de context van het symptoom bepalen de mate van symptoomlijden.
Aan een symptoom is een aantal dimensies te onderscheiden:
• lichamelijk:
o pathofysiologisch: het mechanisme dat tot het symptoom leidt
o sensorisch: de gewaarwording van het symptoom
o functioneel: de gevolgen van het symptoom voor het fysiek funtioneren
• psychologisch:
o affectief: de emotionele problemen die ontstaan door, samengaan met of van invloed
zijn op het symptoom
o cognitief: begrip van het symptoom en gedachten hierover
• sociaal:
o gedrag en interactie met de eigen omgeving
o functionele gevolgen van het niet meer kunnen vervullen van rollen in het eigen
sociale systeem
• existentieel c.q. spiritueel: gedachten, gevoelens en vragen die het symptoom oproept ten
aanzien van de persoonlijke zin- en betekenisgeving die verbonden zijn met het ziekteverloop
en het levenseinde.
, Wanneer start je met palliatieve zorg?
➔ Genezing is niet meer mogelijk
➔ Soms ook sprake van twijfel, bijvoorbeeld bij COPD (is niet te genezen, maar toch geen
palliatieve zorg)
➔ Je stelt jezelf de volgende vraag (surprise question): in hoeverre zou het mij verbazen
als deze zorgvrager binnen een jaar overleden is? als je deze vraag met nee kan
beantwoorden, kan gestart worden met palliatieve zorg.
Start wordt duidelijk bij bijvoorbeeld:
- Plotselinge en snelle achteruitgang
- Geleidelijke achteruitgang met ernstige episodes.
- Lang aanwezige, onvoorspelbare achteruitgang
• De student legt uit wat de symptomen en oorzaken zijn van ‘slaapproblemen’ in de
palliatieve fase.
Wat zijn slaapproblemen?
Er bestaan verschillende soorten slaapproblemen, zoals:
- niet (goed) kunnen slapen (insomnia)
- te veel slapen, slaperig zijn
- slaapwandelen, nachtmerries
- slapen en wakker zijn op ‘verkeerde’ tijden, bijvoorbeeld overdag veel slapen en ’s nachts wakker
liggen
In de palliatieve fase gaat het vooral om insomnia. Bij insomnia kan je problemen hebben met inslapen
en/of doorslapen en/of te vroeg wakker worden. Als je wel slaapt, slaap je vaak heel licht (een slechte
slaapkwaliteit).
Predisponerende factoren
• bepaalde vormen van kanker, m.n. bij long- en borstkanker
• slechte lichamelijke toestand
• scheiding, lagere sociaal-economische status, slaapstoornissen in het verleden of in de familie
• hyperactiviteit, depressie, manie, stress en angststoornissen, misbruik van middelen