Verbintenissenrecht
Week 1 Gebondenheid aan het contract
Uitgangspunten van het verbintenissenrecht
- Autonomie van de mens om tot zelfontplooiing te komen
Niemand heeft macht over ons en we hebben het recht om zelf te bepalen.
o Positieve versus negatieve contractsvrijheid: de vrijheid tot, en van het contracteren.
o Handelingsvrijheid versus bescherming – relationele balans met de medemens.
Handelingsvrijheid van de een kan ten koste gaan van de bescherming van de ander.
- Belangenbescherming via het verbintenissenrecht
o Partijautonomie: vrijheid in de keuze om staatsmacht voor eigen doeleinden in te
schakelen.
o Bieden van de mogelijkheid tot rechtsherstel en –handhaving met behulp van
staatsmacht.
- Het aanvullende c.q. regelende karakter van het verbintenissenrecht
o Geen geboden of verboden; het contractenrecht vergemakkelijkt transacties.
o Aansprakelijkheidsrecht stelt handelingsvrijheid voorop, maar stelt daar ook grenzen
aan.
- Werking van de maatschappelijke aanvaardbaarheid en de maatschappelijke
verantwoordelijkheid
o De staatsmacht wordt niet ingezet om maatschappelijk onaanvaardbare afspraken
afdwingbaar te maken.
o Het aansprakelijkheidsrecht normeert gedrag en beleid, mede op basis van
maatschappelijke zorgvuldigheid.
- Bevorderen van een rechtvaardige samenleving
o Het verbintenissenrecht biedt soms zwakkere (contracts)partijen zoals consumenten
extra bescherming.
o Het aansprakelijkheidsrecht ziet (mede) op een rechtvaardige verdeling van schade.
o Het aansprakelijkheidsrecht bevordert gewenst en ontmoedigt ongewenst gedrag.
o
Onderwerp 1: Voorkennis
Uit de literatuur volgt dat onder een verbintenis wordt verstaan ‘een vermogensrechtelijke
betrekking tussen twee of meer personen, krachtens welke de een jegens de ander tot een prestatie
gerechtigd is en deze jegens diegene tot die prestatie verplicht is’.
Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg, art. 3:33 BW. Een
eenzijdige rechtshandeling wordt door één persoon tot stand gebracht. Eenzijdige rechtshandelingen
zijn die handelingen, waarbij het rechtsgevolg intreedt door de wilsuiting van één persoon. Denk
bijvoorbeeld aan de erkenning van een kind of het opmaken van een testament. Een meerzijdige
rechtshandeling vereist de samenwerking van twee of meer personen. Een voorbeeld hiervan is een
overeenkomst, art. 6:213 BW. Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling die tot stand
komt door aanbod en aanvaarding.
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de inhoud voor
een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij voldoende is om de
overeenkomst tot stand te doen komen.
- Herroepelijk aanbod art. 6:219 lid 1 BW gaat ervan uit dat een aanbod herroepelijk is,
tenzij uit het aanbod zijn onherroepelijkheid volgt. De aanbieder van het aanbod kan
terugkomen op zijn aanbod door het in te trekken. Op het moment dat een aanbod tijdig
herroepen wordt, vervalt het aanbod.
, - Onherroepelijk aanbod Uit art. 6:219 lid 2 BW volgt dat herroeping niet meer mogelijk is
nadat het aanbod is aanvaard. Daarnaast kan de onherroepelijkheid blijken uit het aanbod.
- Vrijblijvend aanbod De aanbieder die zijn aanbod ‘vrijblijvend’ heeft gedaan, kan op grond
van art. 6:219 lid 2 BW, na aanvaarding nog op zijn aanbod terugkomen door haar onverwijld
te herroepen.
De aanvaarding bestaat uit de verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane aanbod
aanvaardt. De aanvaarding is de ‘ja’ op het aanbod. Een aanvaarding is een rechtshandeling en dus
een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring.
Wilsvertrouwensleer
Stel: iemand doet een verklaring waar zijn wil niet is op gericht, bijvoorbeeld door middel van een
grap.
Stap 1: In beginsel is er dan geen overeenkomst ontstaan, omdat art. 3:33 BW een op een
rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich in een verklaring heeft geopenbaard.
Stap 2: De wederpartij kan echter worden beschermd ex art. 3:35 BW, indien hij er gerechtvaardigd
op mocht vertrouwen dat de andere partij daadwerkelijk wilde wat hij verklaarde.
Stap 3: In uitzonderingsgevallen kan een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar zijn naar de
maatstaven van redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW. Dit zal
echter pas worden toegepast bij hoge uitzondering.
Onderwerp 2: Vertegenwoordiging
Bij een overeenkomst is het uitgangspunt dat de partijen (degenen die de overeenkomst sluiten), de
beoogde rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roepen. Het is echter ook mogelijk dat iemand
anders als vertegenwoordiger voor een ander handelt, en rechtsgevolgen voor die ander in het leven
roept. Dit noem je ‘vertegenwoordiging’.
Bij de vertegenwoordiging zijn in beginsel drie partijen betrokken.
- De achterman: De achterman is de persoon voor wie er wordt vertegenwoordigd.
- De tussenpersoon/vertegenwoordiger: De tussenpersoon is de persoon die de achterman
vertegenwoordigt.
- De derde/wederpartij: De derde/wederpartij is de persoon met wie er een overeenkomst
wordt gesloten.
Er zijn twee vormen van vertegenwoordiging:
- Middellijke vertegenwoordiging artikelen 7:414 lid 2, art. 7:419 tot 7;421 BW
Bij de middellijke vertegenwoordiging handelt de tussenpersoon in eigen naam, maar voor rekening
van de achterman. De tussenpersoon handelt voor de achterman krachtens een rechtsbetrekking die
hem daartoe verplicht of hem daartoe de bevoegdheid geeft. De tussenpersoon is dus zelf partij bij
de overeenkomst.
- Directe vertegenwoordiging artikelen 3:60 BW, 3:61 BW en 3:66 BW.
Directe vertegenwoordiging is het verrichten van rechtshandelingen in naam van een ander. In dat
geval handelt de tussenpersoon in naam van de achterman. De tussenpersoon valt er als het ware
tussenuit bij de rechtshandeling. De rechtshandeling komt dus tot stand tussen de achterman en de
wederpartij. De rechtshandeling wordt zelf toegerekend aan de opdrachtgever (achterman), als
gevolg van de door de opdrachtgever aan de tussenpersoon verleende bevoegdheid
(volmachtverlening).
Om te spreken van directe vertegenwoordiging, zijn er twee vereisten: de gevolmachtigde
(tussenpersoon) moet bevoegd zijn en in naam handelen van de volmachtgever (achterman).
Bevoegd
, De vertegenwoordiger (tussenpersoon) dient bevoegd te zijn tot vertegenwoordiging. Dit wordt de
‘vertegenwoordigingsbevoegdheid’ genoemd. Wie niet bevoegd is de ander te vertegenwoordigen,
zal hem in beginsel niet kunnen binden. De bevoegdheid kan voortvloeien uit een volmacht (art. 3:60
lid 1 BW). Hiermee wordt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging omschreven. Een volmacht geven
is een manier waarop een persoon een ander persoon bevoegd kan maken tot vertegenwoordiging.
Een volmacht is eigenlijk slechts een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat hij
een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam (zie art. 3:60
BW).
In naam van
De vertegenwoordiger dient te handelen in naam van de achterman. De wederpartij moet uit
verklaringen en gedragingen van de handelende persoon hebben kunnen afleiden dat de
tussenpersoon als ‘vertegenwoordiger’ handelde.
Schijn van vertegenwoordiging
Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zich niet houdt aan de afspraken met de achterman, en dat
hij de bevoegdheden van de volmacht overschrijdt. In beginsel is de achterman dan niet gebonden
aan de overeenkomst, omdat er niet is voldaan aan de vereisten van art. 3:66 BW: de
gevolmachtigde was immers niet bevoegd. Als de tussenpersoon de volmacht overschrijdt, wordt de
achterman in beginsel niet gebonden aan de rechtsgevolgen (zie art. 3:66 BW). De wederpartij kan in
sommige omstandigheden er echter op vertrouwen dat de volmacht wel toereikend was. Voor een
vloeiend rechtsverkeer is het essentieel dat dit vertrouwen van de wederpartij dient te worden
beschermd. Deze bescherming is vervat in art. 3:61 lid 2 BW. De wederpartij wordt zo beschermd
tegen het onbevoegd handelen van de tussenpersoon.
Uit art. 3:61 lid 2 BW blijkt dat de wederpartij wordt beschermd, indien:
1. De wederpartij die met de vertegenwoordiger heeft gehandeld, mocht aannemen dat er een
toereikende volmacht was (gerechtvaardigd vertrouwen);
2. De wederpartij dit mocht aannemen op grond van verklaringen of gedragingen van de
achterman (toedoenbeginsel).
Wanneer er een succesvol beroep gedaan kan worden op art. 3:61 lid 2 BW, dan wordt de
onbevoegdheid van de tussenpersoon ‘geheeld’. Ondanks dat de tussenpersoon niet bevoegd was ex
art. 3:66 BW, ontstaat er dan dus toch een rechtshandeling tussen de achterman en de wederpartij.
Onderwerp 3: Precontractuele fase
Het uitgangspunt van een overeenkomst is aanbod en aanvaarding. Er ontstaat pas een
overeenkomst op het moment dat het aanbod wordt aanvaard. Pas dan is de overeenkomst tot stand
gekomen. Het kan echter zijn dat er al een overeenkomst ontstaat tijdens de precontractuele fase
(de onderhandelingsfase). Er kan namelijk al een ‘rompovereenkomst’ zijn ontstaan.
Een rompovereenkomst is een overeenkomst die ontstaat wanneer er over de belangrijkste
gedeelten is onderhandeld, en akkoord is gegaan. Of er sprake is van een rompovereenkomst wordt
beoordeeld aan de hand van twee dingen:
- In de eerste plaats moeten de punten waarover partijen het eens zijn, ten minste de
essentialia van de overeenkomst omvatte. Er moet zodanig aan de bepaalbaarheidseis van
art. 6:227 BW zijn voldaan dat hetgeen waar nog geen overeenstemming over is, kan worden
ingevuld door middel van wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW).
- In de tweede plaats gaat het erom wat de bedoeling van de partijen is. Dat wil zeggen dat
nodig is dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo
mogen begrijpen, dat zij aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat inderdaad
reeds gebonden zijn. Daarbij wordt gekeken naar hetgeen wat wel en niet geregeld is, en of
partijen het voornemen hebben om verder te onderhandelen.