Arresten Bijzondere Overeenkomsten
Week 1
Week 1A: Nietigheden 1
LRS/Sint Willibrord (HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8185, NJ 2003/34): LRS
verkoopt een kerk aan Sint Willibrord waarbij een huurovereenkomst werd gesloten met
betrekking tot de kunstwerken die in de kerk staan. Door natrekking kon geen echter
huurovereenkomst ontstaan met betrekking tot de kunstwerken. De vraag was of die
ongeldige huurovk kon worden omgezet in een wel geldige rechtshandeling, bijvoorbeeld
door een hogere canon.
- HR: Voor conversie is het niet nodig om gemotiveerd vast te stellen wat je als partij
had gedaan op het moment dat je had geweten dat de overeenkomst die je sloot
nietig was. Voor toepassing van conversie is het voldoende dat ‘aangenomen moet
worden’, objectief gezien, dat de strekking van de nietige rechtshandeling in
voldoende mate beantwoordt aan die van een andere, vervangende rechtshandeling.
Aan een beroep op conversie kan niet de eis worden gesteld dat gemotiveerd wordt
gesteld welke vervangende rechtshandeling partijen zouden hebben gesloten.
Tegelijkertijd kan een rechter niet converteren als hij dat in strijd doet met wat
partijen hadden gedaan. Daarom verdient het in het algemeen aanbeveling dat de
rechter partijen eerst gelegenheid biedt zich terzake uit te laten.
→ Je mag dus niet verwachten dat partijen zelf gaan uitleggen wat zij in die alternatieve
situatie hadden gedaan, maar het is wel zinvol om dit aan partijen te vragen. Dus met
andere woorden: de subjectieve partijbedoelingen zijn niet doorslaggevend, maar wel
relevant. Die worden aangevuld met de objectieve gezichtspunten, net als bij de partiële
nietigheid.
BP Europa SE/X (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2123, NJ 2014/347): Gaat over
een exploitatieovereenkomst met daarin een exclusief afnamebeding van brandstoffen, welk
beding nietig is krachtens de Mededingingswet.
- HR: De onverenigbaarheid van toepassing van art. 3:42 BW geldt niet alleen voor
overeenkomsten die naar hun strekking de mededinging verhinderen, beperken of
vervalsen, maar ook voor overeenkomsten die dat tot gevolg hebben. Een ander
oordeel zou afbreuk doen aan het nuttig effect en de afschrikwekkende werking van
het in art. 6 lid 1 Mw vervatte verbod.
- HR omtrent conversie: Toepassing van art. 3:42 BW (conversie) is onverenigbaar
met de op uitbanning van ongeoorloofde concurrentiebeperkende overeenkomsten
gerichte, in art. 6 lid 2 Mw neergelegde absolute nietigheid. Dat geldt niet alleen voor
overeenkomsten die naar hun strekking de mededinging verhinderen, beperken of
vervalsen, maar ook voor overeenkomsten die dat tot gevolg hebben. Een ander
oordeel zou afbreuk doen aan het nuttig effect en de afschrikwekkende werking van
het in art. 6 lid 1 Mw vervatte verbod. Dit strookt met de rechtspraak van het HvJ EU.
Deze nietigheid van rechtswege heeft terugwerkende kracht.
- HR omtrent partiële nietigheid: De nietige exclusiviteitsclausule kan hier niet
worden afgesplitst, zodat het restant van de overeenkomst niet rechtsgeldig
voortleeft. Bij art. 3:41 BW geldt een objectieve maatstaf. Op grond van art. 3:41 BW
blijft een rechtshandeling, indien een grond van nietigheid slechts een deel van de
rechtshandeling betreft, voor het overige in stand voor zover dit, gelet op de inhoud
en strekking van de handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel
, staat. De vraag of van zodanig verband sprake is, is een vraag van uitleg van de
rechtshandeling. Daarbij kunnen van belang zijn:
a) de aard, inhoud en strekking van de rechtshandeling;
b) de mate waarin de onderscheiden onderdelen met elkaar verband houden;
c) hetgeen partijen met de rechtshandeling hebben beoogd;
d) de belangen van alle betrokken partijen.
→ In het licht van deze maatstaf geeft het oordeel van het hof dat het resterende deel van
de exploitatieovereenkomsten niet onverbrekelijk is verbonden met het nietige deel, niet blijk
van een onjuiste rechtsopvatting.
Gratis mobieltjes II HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, NJ 2017/282: Hier leverde
de aanbieder onder een ‘all-in’ abonnement bel- en datategoed (maandbundels) en een
telefoon. De klant betaalde gedurende de looptijd één ‘all-in’ bedrag per maand.
- HR: art. 7A:1576 lid 2 BW (nu 7:84 e.v. BW) en art. 7:61 BW vereisen dat de prijs
van de telefoon afzonderlijk wordt vermeld en dat een ‘all-in’ prijs niet aan deze eis
voldoet. Het toesteldeel van een ‘all-in’ abonnement is daarom ‘niet van kracht’ (art.
7A:1576 lid 2 BW) of vernietigbaar (art. 7:61 lid 2 BW jo. artikel 3:40 lid 2 BW). Indien
het toestelgedeelte van het ‘all-in’ abonnement niet van kracht is of is vernietigd, dan
hebben partijen ten aanzien van de telefoon onverschuldigd gepresteerd. De
aanbieder kan de telefoon terugvorderen en de klant hetgeen daarvoor is betaald.
De consument mag in beginsel volstaan met teruggave van het toestel in de staat
waarin dit zich op het moment van de teruggave bevindt. De klant is geen
‘verbruiksvergoeding’ verschuldigd (ook niet op grond van ongerechtvaardigde
verrijking, artikel 6:278 BW of de aanvullende werking van de redelijkheid en
billijkheid). Wel dient de consument vanaf het moment waarop hij redelijkerwijze met
een verplichting tot teruggave rekening moet houden, als een zorgvuldig schuldenaar
voor het toestel zorg te dragen. Indien en voor zover vanaf dat moment een
waardevermindering optreedt die te wijten is aan een gebrek aan zorg, is hij daarvoor
aansprakelijk.
Maetis (HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1910, NJ 2020/18): Maetis heeft van
verweersters aandelen gekocht in twee vennootschappen. Voorafgaand aan deze transactie
heeft een due diligence onderzoek plaatsgevonden. De informatie die verweersters gaven
bleek niet compleet te zijn en Maetis beroept zich vervolgens op dwaling, maar vernietigt de
koopovereenkomst niet, omdat de gekochte vennootschappen door fusie zijn opgehouden te
bestaan, zodat feitelijke teruglevering problematisch is. In plaats van vernietiging vordert
Maetis opheffing van het door haar geleden dwalingsnadeel ex art. 6:230 lid 2 BW c.q.
schadevergoeding. Daarnaast vordert Maetis aanpassing van de koopprijs. Deze
vorderingen zijn afgewezen door het Hof. Maetis wilde de aanpassing van de koopprijs aan
de hand van twee parameters laten berekenen. Het hof achtte deze berekeningswijzen niet
geschikt.
- HR: R.o. 3.2: “Acht de rechter een door een partij voorgestane wijze van berekening
van het nadeel niet geschikt, dan betekent dit nog niet dat hij het verlangen van die
partij tot wijziging kan passeren; hij zal de omvang van het nadeel eventueel
zelfstandig moeten vaststellen, al dan niet na nader onderzoek en zo nodig bij
wege van schatting.”
→ Overeenkomst staat hier niet aan in de weg! Hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft,
kan uit dit arrest worden afgeleid dat de Hoge Raad de regels die gelden bij
,schadebegroting ook van toepassing heeft verklaard op de situatie waarin een rechter het
dwalingsnadeel moet vaststellen. Het belangrijkste uit dit arrest is dat de HR bevestigt dat de
rechter het nadeel kan schatten. De rechter mag nader onderzoek verrichten naar de
methodiek. De beoordelingsvrijheid die de rechter heeft wordt hier dus aangetoond.
Dexia (HvJ EU 27 januari 2021, C-229/19 en C-289/19, ECLI:EU:C:2021:68): In beide
zaken was een effectenlease overeenkomst gesloten met de voorganger van Dexia. De
twee consumenten weigerden om de door Dexia opgestelde eindafrekeningen te betalen
wegens achterstand in de betaling van de aan Dexia verschuldigde maandelijkse termijnen.
- HvJ: Een subsidiair beroep op de wettelijke schaderegeling strandt als het primair
ingeroepen, van de wettelijke regeling afwijkende beding oneerlijk is bevonden. Dus
geen (subsidiair) beroep mogelijk op aanvullend (schadevergoedings)recht. Deze
regeling vervult geen vangnetfunctie na de vernietiging van het beding. Een bank
komt, na het vergeefs inroepen van een als oneerlijk bestempeld vervroegd
opeisbaarheidsbeding, geen (subsidiair) beroep toe op aanvullend
schadevergoedingsrecht.
- Een verkoper die de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale
rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder
dat beding kan voortbestaan, kan geen aanspraak maken op de in een bepaling van
aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat
beding van toepassing zou zijn geweest.
Ambtshalve toepassing bij schending informatieplichten/Arvato (HR 12 november
2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, NJ 2022/89): Deze uitspraak gaat over de vragen of de
rechter bij een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte ambtshalve moet
onderzoeken of is voldaan aan de wettelijke informatieplichten van de handelaar tegenover
de consument, en of de rechter ambtshalve een sanctie moet verbinden aan het niet-
voldaan zijn aan een of meer van die plichten, en zo ja, welke.
- HR: Art. 6:230m en 6:230v BW vormen de implementatie van de Richtlijn
consumentenrechten. De rechter hoeft niet elke Unierechtelijke bepaling van
consumentenrecht ambtshalve toe te passen. Onderscheid maken tussen:
● (i) de informatieplichten waaraan de wet bij niet-naleving ervan specifieke sancties
verbindt, → wel ambtshalve toetsing en toepassing van sancties
● (ii) de informatieplichten waaraan extra gewicht toekomt (de essentiële
informatieplichten), en → wel ambtshalve toetsing en toepassing van sancties
● (iii) overige informatieplichten. → geen ambtshalve toetsing en toepassing van
sancties
- De rechter dient ambtshalve te onderzoeken of uit de stellingen van de handelaar en
de overgelegde stukken blijkt dat de handelaar de onder (i) of (ii) bedoelde
informatieplichten heeft nageleefd op de wijze zoals voorgeschreven door art. 6:230v
BW, en, bij ontkennende beantwoording, ambtshalve bij de onder (i) bedoelde
informatieplichten de in de wet aan schending van de desbetreffende verplichting
verbonden sanctie en bij de onder (ii) bedoelde informatieplichten een doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sanctie toe te passen.
- De rechter kan gehouden zijn om ambtshalve een op afstand of buiten de
verkoopruimte gesloten overeenkomst geheel of gedeeltelijk te vernietigen op grond
van art. 3:40 lid 2 BW, indien sprake is van een voldoende ernstige schending van
een of meer essentiële informatieplichten.
- Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan bestaan in een vermindering
, van de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument. De
wet biedt daarvoor aanknopingspunten in onder meer de art. 3:41, 3:53 lid 2, 3:54 lid
2, 6:230 lid 2 en 6:248 lid 2 BW.
- Indien de consument niet in de procedure is verschenen, kan de rechter slechts
overgaan tot gedeeltelijke vernietiging bestaande in een vermindering van de
verplichtingen van de consument. In geval van niet-naleving van een informatieplicht
die zowel onder categorie (i) als onder categorie (ii) valt, kan de rechter naast of in
plaats van toepassing van de specifieke wettelijke sanctie overgaan tot (verdere)
vermindering van de verplichtingen van de consument indien de specifieke wettelijke
sanctie in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de eis dat deze doeltreffend,
evenredig en afschrikkend is. Met het oog op het grote aantal procedures waarin
betaling wordt gevorderd uit hoofde van overeenkomsten op afstand of buiten de
verkoopruimte, verdient het aanbeveling dat de rechter zich bij de toepassing van de
sanctie van gedeeltelijke vernietiging richt naar met het oog daarop op te stellen,
niet-bindende richtlijnen die bijvoorbeeld percentages of bedragen kunnen vermelden
waarmee de prijs of andere betalingsverplichtingen worden verminderd bij bepaalde,
voldoende ernstige schendingen van een of meer essentiële informatieplichten.
- Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of uit de stellingen van partijen en uit de
overgelegde stukken voldoende blijkt dat de handelaar aan de op hem rustende,
onder (i) en (ii) bedoelde informatieplichten heeft voldaan. Daarbij staat het de
rechter vrij uit in het geding gebrachte algemene informatie over het bestelproces af
te leiden dat aan die informatieplichten is voldaan.
- De rechter die overweegt een overeenkomst ambtshalve (geheel of gedeeltelijk) te
vernietigen, dient op grond van de beginselen van hoor en wederhoor de verschenen
partij(en) in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. Indien uniforme
richtlijnen zijn vastgesteld, kan in een procesreglement worden verlangd dat de eiser
zich op voorhand uitlaat over een eventueel door de rechter te treffen sanctie en zal
in een verstekprocedure het nader horen van de eisende partij over de voorgenomen
sanctie achterwege kunnen blijven.
- Er is geen verplichting tot ambtshalve toetsing of de handelaar heeft voldaan aan art.
6:230u BW.
→ In deze prejudiciële beslissing heeft de HR aangenomen dat de schending van een van
de informatieverplichtingen ex art. 6:230m BW leidt tot vernietigbaarheid van de
overeenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW en dat het in strijd is met semi-dwingend
recht. Als er sprake is van schending van art. 6:230m BW, dan moet gedeeltelijk vernietigd
worden: dus ambtshalve ingrijpen in de schending van de informatieplicht. De rechter kan
ambtshalve ingrijpen en kiezen voor in wezen prijsvermindering.
Week 1B: Nietigheden 2
Polyproject/Warmond (HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1055, NJ 2001/581):
Polyproject sluit een exploitatie-overeenkomst met de gemeente Warmond, die inhoudt dat
de gemeente wijziging van het bestemmingsplan zal bevorderen en dat Polyproject een
eenmalig bedrag van 760.000 gulden zal betalen zodat de planologische eenzijdigheid van
haar plan elders in de gemeente kan worden gecompenseerd. De overeenkomst wordt
wederzijds uitgevoerd. Later eist Polyproject het betaalde bedrag terug en voert hoertoe aan
dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de gemeentelijke exploitatieverordening. De
gemeente betwist dit. Voor het geval dat Polyproject gelijk mocht krijgen, stelt de gemeente
een tegenvordering in ter grootte van eveneens 760.000 gulden.