College 1 – inleiding
Verschillen in oorzaken: biologie, opvoeding, omstandigheden, verwachtingen van anderen,
discriminatie ‘objective need, ‘presence of a disorder’
- Objective need: de zorg die een patiënt nodig heeft op basis van een aandoening
(epidemiologische need)
Verschillen in toegang/aansluiting: opleiding of hulpverlening, preventiemaatregelen.
Vraag artikel De Jong: ligt de oorsprong van psychopathologisch probleemgedrag in biologie
(zenuwstelsel): universalisme of in cultuur; relativisme
- Verklaringen in verschillen in culturen
o Het dichotomie perspectief: of het biologische of de cultuur verklaart.
o Het continuüm perspectief: een stoornis wordt in meer of mindere mate
toegeschreven aan biologische of sociaal-culturele factoren. Gedragspatronen en
psychopathologie passen op een continuüm met aan het ene einde universele
stoornissen en aan de andere einde cultuur gerelateerde gedragsvarianten of -
stoornissen.
o Het spectrum perspectief: psychopathologie wordt gezien als geanatomiseerd (als
door prisma gebroken), (Deel) verklaringen bestaan naast elkaar .
Sommige elementen worden toegeschreven aan nature, andere elementen
wordt toegeschreven aan nurture.
o Het culturele neurowetenschap perspectief: er is een wederzijdse interactie van
neurobiologie en cultuur. Het gaat hier om de invloed van culturele karakteristieken
als waarden, opvattingen en praktijken op gedrag en neurobiologie en tegelijkertijd
de wijze waarop neurobiologische mechanismen als genetica en neurale processen
de transmissie van culturele trekken faciliteren.
Ook invloed van omgeving of context.
Verklaringen voor verschillen in genderexpressie
- Nature: mannen en vrouwen zijn verschillend (evolutie/biologie)
o De opvatting dat mannen en vrouwen nu eenmaal verschillend zijn, uitgaand van
biologie/evolutie, genderverschillen als aangeboren.
- Nurture: je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt – Beauvoir.
o De opvatting dat men niet als vrouw/man wordt geboren, maar tot vrouw/man
wordt gemaakt, genderverschillen als sociaal construct.
- Determinisme versus veranderbaarheid: de invloed van opvoeding, onderwijs en omgeving.
Performativiteit van gender: theorie dat het doen van gender leidt tot bevestigen/versterken van
gendernormen.
De Jong (2010) – van de inferiere frontaalkwab van de inboorling tot culturele neurowetenschap:
anderhalve eeuw psychopathologie en cultuur.
Nature – genotype: je genotype staat voor je genetische samenstelling.
Nurture – fenotype: staat voor uiterlijke kenmerken, zoals haarkleur maar ook gedrag, combinatie
van je genotype en invloeden van buitenaf
Dichotome perspectief:
- Dominant in koloniale en postkoloniale tijd
- De grote psychiatrie wordt geïnterpreteerd als biologisch.
- Exotische cultuurvarianten zijn onbegrijpelijke of bizarre gedragingen.
- Kaepeling: het klinische beeld van de psychose wees op een universele aandoening.
, o Culturele specifieke uitingen worden aan gebrekkige intellectuele ontwikkeling
toegewezen.
Continuüm perspectief: een stoornis wordt in meer of mindere mate toegeschreven aan biologische
of sociaal-culturele factoren. Gedragspatronen en psychopathologie passen op een continuüm met
aan het ene einde universele stoornissen en aan de andere einde cultuur gerelateerde
gedragsvarianten of -stoornissen.
- Universalisme-relativisme of universalisme-particularisme debat.
- In het leven is er een complexe interactie van biologische, sociaal-culturele, cognitieve,
emotionele en linguïstische aspecten van gedrag.
- Noodzaak om interdisciplinair te kijken naar deze interactie.
- Een continuüm van op een uiterste een biologisch paradigma en op een ander uiterste een
sociaalpsychologisch paradigma.
Spectrum perspectief:
- Spanning tussen biologisch en sociaal georiënteerde denkers.
- Gedragspatronen worden beschreven vanuit verschillende invalshoeken en vanuit
verschillende disciplines.
- Sommige elementen van psychopathologie kunnen goed vanuit het biologische perspectief
verklaard worden en andere elementen vanuit het cultuurspecifieke perspectief.
- Groeps-superego: in collectivistische en afhankelijkheid bevorderende culturen draait de
socialisatie van het zelf om verbondenheid, de relatie met anderen en groeps- en sociale
controle.
o Collectivistische cultuur: cultuur waarin verbondenheid tussen (groepen) mensen
domineert, gericht op relational identity. Maximale interdependentie in relaties en
relaties duren levenslang. Verticale relaties domineren. Giften zijn particularistisch.
Culturele neurowetenschap perspectief:
- Er is een wederzijdse interactie van neurobiologie en cultuur. Het gaat hier om de invloed
van culturele karakteristieken, zoals waarden, opvttingen en praktijken, op gedrag en
neurobiologie. Ook gaat het om de wijze waarop neurobiologische mechanismen, zoals
genetica en neurale procesessen, de transmissie van culturele trekken faciliteren.
Fassert et al (2009) – perceived need for mental health care among non-western labour migrants.
Migratie is een stressvol proces dat kan leiden tot psychische aandoeningen.
- Obective need (aanwezigheid van een stoornis):
o De daadwerkelijke verschillende oorzaken die problematiek veroorzaken (westerse
meetinstrumenten, die niet cultureel zijn aangepast)
- Perceived need (een probleem vereist een behandeling)
o Of de respondent volgens diens eigen perspectief vindt dat hij of zij hulp nodig heeft.
o De ervaren zorgbehoefte van een patiënt.
- Discordance: het gat tussen de perceived need van een patiënt en de zorg die wordt
verleend.
o Doordat de perceived need slechts deel of niet vervuld wordt, ontstaat er een gat
tussen verwachtingen.
Redenen waarom niet-westerse migranten minder gebruikmaken van mentale gezondheidsdiensten
zijn:
- Taalbarrière, culturele factoren beïnvloeden de interpretatie van symptomen, lage
acceleratie, gebrek aan financiën, migratie is een stressvol proces dat tot mentale
aandoeningen kan leiden.
o Niet-westerse migrant: iemand die in Nederland woont (en staat ingeschreven) en
van wie ten minst één ouder in Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië (met
, uitzondering van Japan en Indonesië) is geboren of die zelf in één van die landen
geboren is
Barrières in het zoeken zijn:
- Alternate provision: ik kreeg hulp van een andere bron.
- Stigma: ik was bang om hulp te vragen en wat anderen van mij zouden vinden als ik hulp zou
vragen.
- Pessimism: ik dat niet dat iets kon helpen.
- Self-reliance: ik doe het liever zelf
- Ignorance: ik weet niet waar ik hulp moet zoeken
- Non-response: ik vroeg het, maar kreeg de hulp niet.
Henrich, Heine & Norenzayan (2010) – the weirdest people in the world.
WEIRD: western, educated, industrialized, rich and democratic societies.
Wanneer is het veilig om wel te generaliseren van één steekproef naar een heel soort?
- Empirische redenen, die aantonen dat binnen een populatie weinig verschil zit.
- Onderzochte persoon in het midden van een menselijke verdeling (zo gemiddeld mogelijk)
Mensen met onafhankelijke zelfconcepten hebben bijv. meer kans om 1) positief bevooroordeelde
opvattingen over zichzelf te tonen, 2) een verhoogde waardering van persoonlijke keuzes en 3) een
grotere motivatie te hebben om ‘op te vallen’ in plaats van ‘erbij te horen’.
Kohlnberg: het vermogen van mensen om moreel te redeneren hangt af van cognitieve vermogens
die zich ontwikkelen over volwassenheid
- Kinderen beginnen op een preconventioneel niveau en zien goed en kwaad als gebaseerd op
interne normen met betrekking tot de fysieke of hedonistische gevolgen van acties
- Dan gaan ze door naar een conventioneel niveau, waar moraliteit is gebaseerd op externe
normen, zoals dat wat de sociale orde van hun groep handhaaft.
- Ten slotte vindt vooruitgang plaats naar een postconventioneel niveau, waar ze niet langer
vertrouwen op externe normen voor het beoordelen van goed en kwaad, maar in plaats
daarvan abstracte thische principes met betrekking tot rechtvaardigheid en individuele
rechten raadplegen – de morele code die inherent is in de meest westerse grondwetten
College 2 – gender, sekse en seksualiteit
Sekse: biologisch aangeboren of geslachtelijke verschillen
(geslacht)
- Dichotoom: of het ene of het andere (man of vrouw)
- Continue: meerdere variabelen mogelijk (op een
schaal van man -> genderqueer -> vrouw, ergens
tussenin)
Hoe je over komt (gender rol/ gender expressie / gender
gedrag): uiterlijke kenmerken, persoonlijkheid, voorkeuren en
gedrag.
- Gender expression/role: je genderspecifieke gedrag, zoals
dat naar voren komen in bijv. uiterlijke kenmerken
(kleding, haar, lichaamstaal) of innerlijke kenmerken
(persoonlijkheid, voorkeuren, gedrag)
Wat je je voelt (gender identiteit) – dit kun je als
buitenstaander niet bepalen, dit moet je vragen aan de persoon in kwestie.
- Gender identiteit: welke sekse je je voelt
Tot wie je je aangetrokken voelt (seksuele voorkeur)
, Heteronormativiteit: normalisering van het idee dat mannen en vrouwen van nature tot elkaar zijn
aangetrokken, als resultaat van hun tegengestelde en complementaire gender.
Cisgender: genderidentiteit komt overeen met geslacht waarin kind geboren is.
- Individueel niveau: voorkeur, expressie en identiteit.
Non-binair; queer: gevoel niet in tweedeling man of vrouw te passen.
Transgender: genderidentiteit komt niet overeen met geslacht waarin mens geboren is
- Transseksueel: sterke wens geslacht aan te passen.
o Genderidentiteit komt niet overeen met geslacht waarin mens geboren is, sterke
wens geslacht aan te passen.
Travestiet: behoefte af en toe voor te doen als van het andere geslacht.
Unmarked categorie: het algemeen geldende, het normale.
GIS (Gender identiteits stoornis) of genderdysforie: gevoel ongelukkig te zijn met eigen geslacht.
- Sekse en gender identiteit komen niet overeen.
Diversitities (disorders) of sex development (DSD; intersekse): aangeboren afwijkingen van de sekse-
norm (chromosomen, Turner, Klinefelter), hormonen of geslachtsklieren (gonads, androgeen
ongevoeligheidssyndoom, anatomisch)
- Het syndroom van Turner is een aangeboren ziekte die alleen bij meisjes en vrouwen
voorkomt. Bij het syndroom ontbreekt één van de twee vrouwelijke chromosomen (XX)
(gedeeltelijk) – niet vruchtbaar
- Androgeen Ongevoeligheidssyndroom: vorm van seksediversiteit waarbij het lichaam van
een kind met XY-chromosomen door een verandering op het Androgeen Receptor-gen niet
of vermindert reageert op androgenen ('mannelijke' hormonen). Het kind wordt dan geboren
met een geheel of gedeeltelijk vrouwelijk lichaam
Gendergevarieerd gedrag: gedrag niet typisch voor eigen geslacht
Baby x experiment: omgang met kind, als de volwassenen te horen krijgt dat baby x een
meisje/jongen is (hoge stem bij meisje)
- Het doel van het huidige onderzoek was om te beoordelen hoe volwassenen (niet-ouders)
omgaan met een baby in een experimentele setting waarin de geslachtsinformatie van
volwassenen over dezelfde baby varieert. In één toestand werd het kind voorgesteld als een
meisje; in een ander, als een jongen; en in een derde werd geen geslachtsinformatie gegeven
Samenhang seksualiteit en genderexpressie:
- Geen vanzelfsprekende overeenkomst geslachtsdelen, hormonen, chromosomen, hersenen
en gedrag
o Evolutie: seksuele revolutie
o Hormonen: Rhesus aapje onderzoek (testosteron)
o Specialisatie theorie: hersenonderzoek
o Kleding en effecten
o Sekse wordt mede gevormd door gender en seksualiteit.
- Hetero-gender: dominantie van de heteroseksuele constructie van mannelijke en vrouwelijke
genderidentiteiten als verschillen aan elkaar.
- Heteronomativity: normalizing man/woman as naturally attractive to each other as a result
of their oppositional and complementary gender, norms of heterosexual attractiveness and
normative divison of tasks.