Table of Contents
HC1: Orthopedagogiek als handelingswetenschap/ behandelperspectieven ..... 2
Orthopedagogiek als handelingswetenschap ..................................................... 2
Therapiecyclus ....................................................................................................... 2
Overzicht van behandelingsperspectieven: modellen in vogelvlucht ................. 3
Johnson: Conceptual models and their relevance to assessment and
intervention ............................................................................................................. 5
Tak (pp. 38-43) ........................................................................................................ 6
Tak (pp. 114-116) .................................................................................................... 7
Tak p. 133-141 ......................................................................................................... 7
De Bruyn 9: Indicatieanalyse................................................................................. 8
De Bruyn 10: Advisering ...................................................................................... 11
Richtlijn ADHD H4: Interventies .......................................................................... 13
Richtlijn ADHD H5: Het pedagogische klimaat op school en in de
behandelgroep ...................................................................................................... 14
HC2: Leertheoretisch kader behandelingsperspectief ........................................ 16
Prins H1: Gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen: geschiedenis,
kenmerken en overwegingen bij het gedragstherapeutische proces ............. 20
Prins H2: Gedragsassessment en psychodiagnostiek bij kinderen en
jeugdigen: een getrapte benadering................................................................... 23
Prins H3: Operante technieken en mediatietherapie bij ouders en leerkrachten
................................................................................................................................ 27
HC3: Interventieonderzoek ..................................................................................... 30
Veerman H1: Wat is praktijkgestuurd effectonderzoek? .................................. 32
Veerman H2: Op weg naar veelbelovend ........................................................... 34
Veerman H3: Een kwestie van bewijzen … ........................................................ 36
Prins H12: Evidence-based behandeling voor kinderen en adolescenten:
aandachtspunten en commentaar ...................................................................... 38
HC4: Cognitieve gedragstherapie nader uitgewerkt ............................................ 41
Prins H4: Anti-angsttechnieken .......................................................................... 47
Prins H5: Trainen van sociale vaardigheden bij kinderen en jeugdigen......... 51
Prins H6: Zelfregulatie en cognitieve gedragstherapie .................................... 54
Cladder: Operante conditionering ...................................................................... 58
HC5: Behandeling en interventies in het werkveld leerlingenzorg..................... 59
Kroesbergen (2003): Mathematics Interventions for Children with Special
Educational Needs ............................................................................................... 63
Van Der Leij: Dyslexie. Diagnostiek en behandeling. De herzien versie van de
brochure van de SDN ........................................................................................... 65
Ruijssenaars (2009): Leerstoornissen: dyslexie en dyscalculie (p. 31-39) ..... 66
,HC1: Orthopedagogiek als handelingswetenschap/ behandelperspectieven
Orthopedagogiek als handelingswetenschap
De orthopedagoog als professional: Het toepassen van kennis (over procedures
en methodieken) en kunde, met als doel om dat wat gewenst is te realiseren: het
normatieve gezichtspunt.
Oorspronkelijk object van de orthopedagogiek: het afwijkende kind.
• Verschillende visies op wat afwijkend is: het moeilijk opvoedbare kind, het kind
met leerproblemen, het fysiek of mentaal beperkte kind.
Doel van het orthopedagogisch ingrijpen: Het kind helpen bij de maatschappelijke
integratie.
Therapiecyclus
Indicatieanalyse als scharnierpunt tussen diagnostiek en interventie.
Interventiecyclus/therapiecyclus: planning, uitvoering en beoordeling
van het effect.
Fasen in het hulpverleningsproces:
Regulatieve cyclus: je evalueert de effectiviteit van de geboden hulp.
• Beter dan de empirische cyclus. Want eerste doel is het veranderen van
gedrag en niet het beschrijven zoals bij de empirische cyclus gebeurt.
• Binnen het hulpverleningsproces bouw je beslismomenten in a.d.h.v. de
regulatieve cyclus.
• Daarnaast bewaak je de voortgang door (prescriptieve)
onderzoeksmomenten in te bouwen a.d.h.v. empirische subcycli.
• Dus elke keer als je vanuit de regulatieve cyclus een beslissing moet
nemen onderbouw je dat met een empirische cyclus.
Fasen regulatieve cyclus: Probleemherkenning, probleemdefiniëring,
bedenken en afwegen van behandelingsmogelijkheden, maken van een
plan, plan uitvoeren, evaluatie.
Behandeling is complex: problematiek complex, meerdere disciplines
betrokken, veel factoren van invloed op uiteindelijke resultaat,
dialogische gerichtheid van de orthopedagoog (belang van contact).
Orthopedagogische invalshoek:
1. Verschil kind-adolescent
• Behandeling kinderen afstemmen op ontwikkelingsniveau.
,• Kinderen zijn nog afhankelijk van anderen, behandeling is dan ook niet
altijd alleen op het kind gericht.
2. Ethische kwesties:
• Wie is de cliënt, wil het kind wel geholpen worden, vertrouwelijkheid.
Overzicht van behandelingsperspectieven: modellen in
vogelvlucht
1. Systemisch model: gezin als geheel van invloed op het gedrag van
het kind.
• Wederkerigheid: druk kind➜ ouders oefenen meer controle uit ➜kind
opstandiger ➜ problemen
• Diagnostiek: gedrag niet geïsoleerd bekijken, maar in de context van
het gezin. Zicht krijgen op het gezinsfunctioneren
• Hele gezin uitnodigen: kind niet als enige probleem. Observeren in
interactie met het gezin
• Instrumenten: gezinsobservatie, gezinsvragenlijsten, gezinsinterview,
genogram.
• Focus: gezinssysteem
• Aanpak: zorgen voor gezond en evenwichtig gezinssysteem.
• Aangrijpingspunten: gezinstherapie, oudergroepen, oudertherapie.
2. Psychodynamisch model: Ieder mens wil veiligheid, warmte,
acceptatie en zelfvertrouwen.
, • Gericht op ontwikkelingsproces; Voor persoonlijke ontwikkeling zijn er
angsten en emotionele crisissen➜ Dit zijn motivators voor groei.
• Belang van personen in vroege ontwikkeling benadrukt ➜ Katalysators
van groei.
• Aandacht voor intrapsychische aspect individu➜ innerlijke percepties
zijn de focus, niet het gezin.
• Visie: Persoonlijkheid is de uitkomst van een ontwikkelingsproces:
- Id: Lustprincipe
- Ego: Realiteitsprincipe
- Superego: Ego-ideaal/Geweten
• Sociaal-emotionele ontwikkeling raakt verstoord door het niet succesvol
oplossen van een conflict (tussen id, ego en superego).
• Conflict is ontstaan in:
- Orale ➜ 0-2 jaar. Mond, bijten, spugen
- Anale ➜ 2-4 jaar. Zindelijkheid
- Fallische fase ➜ 4-6 jaar. Pronken, geslachtsverschil. Relatie met
ouders.
• Interventie: interview vroege ontwikkeling, projectiemateriaal
(vertelplaten, zinaanvullijsten, tekeningen, spel).
• Visie op behandeling: Geblokkeerde ontwikkeling weer op gang
brengen door kind inzicht geven in tegenstrijdige wensen en gevoelens,
beïnvloeden van de objectrelaties (relaties met significante anderen).
➜ Melanie Klein: spel gebruiken om uit te spelen wat het kind van
binnen voelt.
3. Client-centered model (humanistisch)
• Ontwikkeling van het self-concept:
- ‘Organismic valuing process’: ieder individu heeft de innerlijke
behoefte zichzelf te ontplooien
- (‘self’) ‘Need for positive regard’: kind heeft een elementaire behoefte
aan waardering van de ouders (‘experience’)
• Mens is van nature goed en weet zelf wat goed is voor hem of haar.
Gedrag moet gezien worden als een referentiekader dat iemand heeft
van de wereld. Aangeboren drijfveer om jezelf te ontplooien en zelf aan
te voelen wat goed voor je is.
• Er is sprake van een verstoring in de ontwikkeling van het ‘self- concept’
als gevolg van incongruentie tussen het ‘self’ en ‘experience’. Het
innerlijke is anders dan de waardering die van buiten komt.
• Geen diagnostische instrumenten omdat die kijken naar wat er niet
goed is met het kind, terwijl het kind van nature goed is.
• Visie op behandeling: Omgeving creëren die gekenmerkt wordt door
onvoorwaardelijke positieve acceptatie. Het ontwikkelen van een
positief ‘selfconcept’ en daarmee een basis creëren voor de ervaring
van zelfactualisatie.
• Interventies:
- Virginia Axline:
1. Relatie: warmte en acceptatie;
2. Permissieve houding: uitnodigen tot vrije expressie gevoelens;
3. Respect voor kind, vertrouwen in eigen vermogen problemen op te