Psychopathologie 1
Psychopathologie: een deelgebied van de psychiatrie en de psychologie dat zich bezighoudt met het
beschrijven van psychische stoornissen, oorzaken daarvan en behandelingen daarvoor.
Psychiatrie: medisch specialisme dat zich richt op de diagnostiek en handeling van psychische
stoornissen. Klinische psychologie: tak van de psychologie die zich bezighoudt met de beschrijving,
oorzaken en de behandeling van psychiatrische stoornissen om het geestelijk welzijn te bevorderen.
Gz-Psycholoog: psycholoog die na zijn studie een aanvullende opleiding heeft gevolgd. Die is
bevoegd om te diagnosticeren en behandelen van psychische stoornissen. Gz= geestelijke
gezondheidszorg. Psychotherapeut: na de studie geneeskunde of psychologie een vervolgstudie
heeft gedaan, waardoor hij bevoegd is tot het geven van psychotherapeutische behandelingen. Met
BIG registratie (beroepen in de individuele gezondheidszorg). Psychiater: na de studie geneeskunde
een vervolgopleiding heeft gedaan waarin hij of zij zich heeft gespecialiseerd in het diagnosticeren en
behandelen van patiënten met psychische stoornissen. Een psychiater mag, in tegenstelling tot een
psycholoog, medicatie voorschrijven. Psychische stoornis: het geheel van afwijkende emoties,
gedachten of gedragspatronen dat wordt gekenmerkt door onder andere een stoornis in het
functioneren en (persoonlijk) lijden. Symptoom: specifieke kenmerken of eigenschappen die passen
bij een bepaalde psychische stoornis. Diagnostische criterium wil zeggen dat bepaalde verschijnselen
of symptomen moeten worden voldoen aan bepaalde voorwaarden, voordat we ze als afwijkend of
passend bij een bepaalde stoornis beschouwen. Bv een patiënt die stemmen hoort moet deze
minsten een maand horen voordat een behandelaar dit symptoom als passend bij de diagnose
schizofrenie beschouwt.
De termen mentale, psychiatrische, stoornis en ziekte komen namelijk uit het medische model en
volgens deze zienswijze is afwijkend gedrag een gevolg van veelal biologische oorzaak of ziekte. Het
medische model is een waardevol perspectief om afwijkend gedrag te begrijpen. De term psychische
stoornis doet m eer recht aan een bredere kijk op afwijkend gedrag, waarin naast biologisch/
genetisch ook gekeken wordt naar sociaal/ psychologisch/ cultureel.
Criteria voor afwijkend gedrag:
1. Uitzonderlijk: het etiket afwijkend of abnormaal.
2. Sociaal afwijkend: alle samenleving hebben normen die bepalen welke vormen van gedrag
acceptabel zijn in een bepaalde context. Er moet rekening worden gehouden met culturele
verschillen.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit: normaal gesproken vormen onze zintuigen
en cognitieve processen een accurate mentale representatie van onze omgeving. Als iemand
dingen ziet of stemmen hoort die er in de werkelijkheid niet zijn, zeggen we dat hij
hallucineert.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon: persoonlijk lijden als gevolg van
problematische emoties, zoals angst en depressies. Heftige emoties op zich zijn dus niet
afwijkend, tenzij ze lange tijd na de aanleiding van de emoties nog in alle hevigheid aanwezig
zijn.
5. Ongepast of contraproductief gedrag: gedrag dat geen bevrediging, maar onprettige
gevoelens oproepen, vinden we over het algemeen afwijkend.
6. Gevaar: gedrag dat gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen, noemen we
gewoonlijk afwijkend.
Een normaal persoon kan heel gek doen en een persoon die we gek noemen, kan heel normaal doen.
Gedrag herkennen en etiketteren als afwijkend, is iets anders dan het begrijpen en verklaren van dat
,gedrag. Gedrag verklaren vanuit; biologisch perspectief, sociologisch perspectief, psychologisch
perspectief.
Trepanatie: is een procedure waarbij men een gat in de schedel maakt. Sommige onderzoeker
vermoeden dat het gebruik een antieke vorm van chirurgie is. Misschien was trepanatie bedoeld om
het slachtoffer te bevrijden van de demonen die men verantwoordelijk achtte voor zijn of haar
abnormale gedrag.
Honderden jaren geleden heerste het geloof in bovennatuurlijke krachten, demonen of boze geesten
die mensen straften of die bezit van ze namen. Hippocrates zei dat ziekten van het lichaam en geest
het gevolg waren van natuurlijke oorzaken, en niet van bezetenheid door bovennatuurlijke geesten.
Lichaam en geest wordt bepaald door een evenwicht in de Humores: term van Hippocrates voor de
essentiële lichaamssappen (slijm, zwarte gal, bloeden, gele gal). Een verstoring van dit evenwicht was
verantwoordelijk voor afwijkend gedrag. Een lethargisch of traag persoon zou een overvloed aan
slijm (flegma) hebben, vandaar het woord flegmatiek. Een overschot aan zwarte gal zou de oorzaak
zijn van depressie, ofwel melancholie. Een overvloed aan bloed leiden tot sanguinische dispositie;
vrolijk, zelfverzekerd en optimistisch. Een overvloed aan gele gal maakte mensen korzelig en
cholerisch ofwel driftig. Hij classificeerden abnormale gedragspatronen aan de hand van 3
hoofdcategorieën die nog steeds herkenbaar zijn: melancholie is de categorie van de buitensporige
depressie, manie verwijst naar uitzonderlijke opwinding, bezetenheid omvat het bizarre gedrag dat
we tegenwoordig aanduiden met schizofrenie.
Vanaf 700 na christus bloeide de Arabische psychiatrie. Zo werden hysterie en melancholie
nauwkeurig beschreven, diverse behandelingen ontwikkeld en opende het eerste ziekenhuis speciaal
voor geestesziekten. In de middeleeuwen ontstond het geloof in bezetenen en hekserij. Vanaf 1800
waren mensen met afwijkend gedrag gewoon ziek en hadden recht op menselijke bejegening.
Mensen beschouwden geestelijk gestoorden als een bedreiging voor de samenleving (hierdoor
werden ze gedood) en ze werden niet gezien als patiënten. Er kwam een eerste instelling voor
psychiatrische patiënten waarin behandeling werd gegeven. Vanaf 1960 kritiek op de psychiatrie er
ontstond een beweging die stelde dat de psychiatrische stoornissen niet bestaan, maar een product
of gevolg zijn van een zieke maatschappij. In de kern was de beweging vooral te doen om een
betere, effectievere behandeling van patiënten met behulp van sociaal in plaats van medisch model.
De hedendaagse trend gaat meer over de participatiesamenleving.
Evidence based medicine: het streven om gebruik te maken van het beste beschikbare bewijs bij het
maken van een keuze voor de behandeling van een patiënt. En de deels daaruit voortvloeiende
behandelrichtlijnen of behandelprotocollen. Zorgen ervoor om de kwaliteit van de zorg te verbeteren
en de resultaten meetbaar en vergelijkbaar te maken. Het bewijs is altijd afkomstig van de
(medische) wetenschap. Binnen de vakgebieden van het maatschappelijk werk en psychotherapie
wordt gesproken over evidence based practice. Het principe van informed consent vereist dat
proefpersonen de vrijheid moet hebben ervoor te kiezen al dan niet meer te doen aan onderzoek. Bij
onderzoeken waarbij informatie is achtergehouden of sprake is van misleiding, moeten deelnemers
hier achteraf over worden geïnformeerd (debriefing).
Er zijn verschillende perspectieven die een verklaring geven voor het ontstaan van (afwijkend)
gedrag, emoties en gedachten.
H2 Biologisch perspectief
Dit perspectief gaat over het medische model en is gericht op lichamelijk processen, hersenfuncties
en het zenuwstelsel.
,Het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen, dit zijn zenuwcellen. Dendriet zijn wortelachtige
uitlopers van een neuron die zenuwimpulsen ontvangt van anderen neuronen. De axon is het lange,
dunne gedeelte van een neuron waarlangs de zenuwimpulsen zich voortplanten. Eindknopje is een
kleine verdikking aan het einde van de axon. Neurotransmitters is de chemische stof die neurale
boodschappen van het ene neuron naar het andere vervoert. Synaps zijn spleetjes tussen een
eindknop van het ene neuron en de dendriet of het soma (cellichaam) van een ander neuron
waarlangs de neurale impulsen worden doorgegeven. Receptorplaats is een deel van de dendriet van
het ontvangende neuron dat gevoelig is voor bepaalde neurotransmitters.
Onderdelen van het zenuwstelsel:
Centrale zenuwstelsel: de hersen en het ruggenmerg. Perifere zenuwstelsel het somatische en
autonome zenuwstelsel.
Medulla: gebied in de achterhersenen dat de hartslag en ademhaling reguleert. Pons: gebied in de
achterhersenen dat een rol speelt bij de ademhaling. Cerebellum: gebied in de achterhersenen dat te
maken heeft met coördinatie en balans. Reticulaire activeringssysteem: gebeid in de hersenen dat te
maken heeft met aandacht, slaap en arousal. Thalamus: gebied in de voorhersenen dat sensorische
informatie doorgeeft aan de cortex en een rol speelt in processen rond slaap en aandacht.
Hypothalamus: gebied in de voorhersenen dat betrokken is bij het reguleren van
lichaamstemperatuur, emoties en motivatie. Limbische systeem: aantal gebieden in de
voorhersenen die betrokken zijn bij leren, herinnering en basale driften. Basale ganglia: cluster van
neuronen tussen de thalamus en het cerebrum, dat betrokken is bij de coördinatie van motorisch
(bewegings-processen). Cerebrum: de grote massa in de voorhersenen die wordt gevormd door de
twee hersenhelften. Hersenschors: het geplooide oppervlak.
Somathisch zenuwstelsel: is het deel van de prefiere zenuwstelsel dat verantwoordelijk is voor het
transport van informatie van zintuigen naar de hersenen, en van de hersenen naar de skeletspieren.
Autonome zenuwstelsel: deel van de perifere zenuwstelsel dat de klieren en de onbewuste
lichaamsprocessen aanstuurt.
Sympathische zenuwstelsel: deel van de autonome zenuwstelsel dat een verhoogde arousal teweeg
kan brengen. Parasympatische zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat arousal kan
verlagen en ervoor zorgt dat de energiereserves weer worden aangevuld. Fight-flightresponse is de
activering van het sympathische zenuwstelsel door een bedreigende stimulans en die hangt samen
met angst of vrees. Als we ontspannen zorgt het parasympatische zenuwstelsel dat de hartslag
vertraagd, vaak actief bij processen die de energiereserves aanvullen, zoals spijsvertering.
Psychologisch perspectief
Psychodynamisch (freud): kijken naar de oorzaken die volgens hem in de kindertijd zijn ontstaan.
Oorzaak zit hem in de kindertijd. Psychoanalytisch theorie: Freuds theoretische model van onze
persoonlijkheid.
Bewuste: volgens Freud het deel van de geest dat overeenkomt met wat op dit moment onder onze
aandacht is. Voorbewuste: het deel van de geest waarvan de inhoud buiten het huidige bewustzijn
ligt, maar waarvan we ons bewust kunnen worden als we onze aandacht erop richten.
Onbewuste: het deel van de geest dat buiten het bereik van het normale bewustzijn ligt en dat onze
instinctieve drijfveen bevat.
ID: de onbewuste psychisch structuur die onze primitieve instincten bevatten en die wordt
aangestuurd door het lustprinciep. Is vanaf de geboorte aanwezig.
Lustprincipe: het principe dat het ID aanstuurt en dat directe behoeftebevrediging wenst.
, Ego: de psychische structuur die overeenkomt met het concept van het zelf. Werkt volgens het
realiteitsprincipe en is in staat om frustratie te tolereren. Dit onderdeel van de psychische structuur
ontwikkelt zich tijdens het eerste levensjaar.
Realiteitsprincipe: het principe dat het ego aanstuurt, maar ook rekening houdt met sociale
acceptatie en praktische overwegingen. Superego: de psychische structuur die de normen van ouders
en belangrijke anderen internaliseert, en die functioneert als moreel geweten. Zo rond de leeftijd van
vier ontwikkelt dit derde onderdeel van de psychische structuur zich.
Afweermechanisme: strategieën om de realiteit te vormen, door het ego gebruikt om het zelf te
beschermen tegen het bewustzijn van angstaanjagende zaken.
Stadia van psychoseksuele ontwikkeling:
- Orale fase: Geboorte tot 1 jaar, erogene Zone: Mond
Tijdens de orale fase vindt de primaire bron van interactie van het kind plaats via de mond,
dus de zuigreflex is bijzonder belangrijk. De mond is van vitaal belang voor het eten, en de
zuigeling genot ontleent aan orale stimulatie door middel van verheugende activiteiten zoals
proeven en zuigen.
- Anale fase: 1 tot 3 jaar, Erogene Zone: Darm- en Blaascontrole
Tijdens het anale stadium geloofde Freud dat de primaire focus op het controleren van blaas-
en stoelgang. Het grootste conflict in dit stadium is het zindelijk worden – het kind moet
leren zijn of haar lichamelijke behoeften onder controle te houden.
- Fallische fase: 3 tot 6 Jaar, Erogene Zone: Genitaliën
Op deze leeftijd beginnen kinderen ook de verschillen tussen mannen en vrouwen te
ontdekken. De focus ligt op de geslachtdelen. Het Oedipus-complex beschrijft deze
gevoelens van het willen bezitten van de moeder en het verlangen om de vader te
vervangen. De term Electracomplex wordt gebruikt om soortgelijke gevoelens van jonge
meisjes voor hun vader en moeder te beschrijven
- Latentiefase: 6 tot 12 jaar, Erogene Zone: Seksuele gevoelens inactief
Kinderen ontwikkelen sociale vaardigheden, waarden en relaties met leeftijdgenoten en
volwassenen buiten het gezin. De latente periode is een tijd van exploratie waarin de
seksuele energie is onderdrukt of sluimert. De energie is nog steeds aanwezig, maar is
ondergeschikt aan andere gebieden zoals intellectuele bezigheden en sociale interacties.
- Genitale fase: begint met de puberteit, de seksuele driften komen tot leven. Om zich
uiteindelijk volledig te ontplooien in de volwassen seksualiteit, het huwelijk en het krijgen
van kinderen.
In elke stadium kan te weinig of te veel bevrediging leiden tot fixatie, een cluster van
persoonlijkheidstrekken die samenhangen met een bepaald stadium van psychoseksuele
ontwikkeling als gevolg van te veel of te weinig bevrediging in het stadium. Zo kan een orale fixatie
een oorzaak zijn van een overdreven verlangen naar orale activiteiten, zoals roken of drinken.
Volgens Jun ook een collectief onbewust dat we van onze ouders hebben geërfd. Archetypen zijn
primitieve beelden of concepten in ons collectieve onbewuste. Hartmann is de grondlegger van de
egopsychologie: moderne psychodynamische benadering die zich meer richt op het bewuste streven
van het ego, dan op de veronderstelde onbewuste functies van het ID. Mahler is de ontwerper van
de objectrelatietheorie: een psychodynamische visie die de nadruk legt op de invloeden van
geïnternaliseerde representaties van de persoonlijkheden van de ouders en andere mensen aan wie
het kind zich sterk heeft gehecht (zogenoemd object).