Communicatie en identiteit
Rosa Smits
Haslam, S.A. & N. Ellemers (2005). Social identity in industrial
psychology: concepts, controversies and contributions. (p.421-54)
Doel Het doel van het artikel is dan ook een overzicht te geven van de ontwikkelingen
op dit gebied en daarbij zowel (a) de controverses die op dit gebied zijn gerezen
aan de orde te stellen en op te lossen als (b) aan te geven op welke
onderzoeksterreinen de meeste vooruitgang is geboekt en die de meeste belofte
inhouden voor toekomstige vooruitgang.
Begrippen Sociale identiteit, minimal group studies, Ingroup, Outgroup, Ingroup favoritism,
positive distinctiveness, social competition, social creativity
Samenvatting Tajfel & Turner - minimal group studies. Deelnemers werden ingedeeld in
groepen die zo betekenisloos mogelijk moesten zijn. Zij werd wijsgemaakt dat de
indeling in groepen geschiedde op basis van criteria, maar in feite was de
indeling van beide groepen willekeurig. De meest uitgeklede omstandigheden
bleken voldoende te zijn om reacties te stimuleren die de voorkeur van de groep
genoten. Voor Turner (1975) en Tajfel (1978) was het belangrijkste resultaat van
de minimale groepsstudies dat zij suggereerden dat de loutere handeling van
individuen om zichzelf als groepsleden te categoriseren voldoende was om hen
ertoe te brengen favoritisme voor de ingroup (ingroup favoritism) te vertonen.
Tajfel definieerde sociale identiteit als "de kennis van het individu dat hij [of zij]
tot bepaalde sociale groepen behoort, samen met de emotionele betekenis die
dit groepslid- schap voor hem [of haar] heeft".
Nadat individuen zijn ingedeeld bij een groep en zichzelf hebben gedefinieerd in
termen van die groep, trachten zij een positief gevoel van eigenwaarde te
bereiken door zich positief te onderscheiden van een vergelijkende ‘outgroup’.
Men gaat sociale concurrentie aan waarbij de ingroup en de outgroup met
elkaar werden vergeleken op beschikbare dimensies (social competition).
Volgens Tajfel en Turner zijn er drie variabelen die doorslaggevend zijn of sociale
categorisatie tot partijdigheid leidt: Deze waren
(a) de mate waarin individuen zich identificeren met een ingroup en dat
groepslidmaatschap internaliseren als een aspect van hun zelfconcept,
(b) de mate waarin de context grond biedt voor vergelijking en competitie
tussen groepen, en
(c) de waargenomen relevantie van de vergelijkende outgroup, die zelf weer
afhangt van de relatieve en absolute status van de ingroup.
The interpersonal-intergroup continuum and strategies of self-enhancement
Hoe kan het individu tot een betere sociale identiteit komen. Dit kan als individu,
door naar een andere groep te gaan (individuele mobiliteit). Dit kan echter
alleen als de grenzen tussen groepen doorlaatbaar zijn. Een andere optie is de
collectieve actie, dus als groep beter worden.
De sociale identiteit theorie richt zich vooral op lage-status groepen. Wanneer
lage status groepen geloven dat de grenzen tussen groepen doorlaatbaar zijn
(permeabel), geven ze de voorkeur aan individuele mobiliteit strategieën. Ze
proberen in een groep te komen die over een hogere status beschikt. Wanneer
,ze geloven dat die grenzen ondoorlaatbaar (impermeabel) zijn, is deze strategie
geen optie.
Er zijn dan twee mogelijkheden:
1. Als sociale relaties veilig zijn zullen zij de relatie met de andere groep
proberen te veranderen, of ‘creativiteit’ gebruiken om hun eigen identiteit te
verbeteren (bijvoorbeeld: “zij zijn misschien wel rijker, maar wij zijn gelukkiger”).
2. Echter, wanneer sociale relaties onveilig/onzeker zijn, dan is de kans groter
dat de groep over gaat tot social competition. Hierbij gaat men over tot
collectieve actie die bedoelt is om de hogere status groep uit te dagen en de
status-quo omver te werpen.
Self-categorization Theory
Sociale identiteit is het cognitieve mechanisme dat groepsgedrag mogelijk
maakt. Hiermee is organisatie identiteit hetgeen wat organisatiegedrag mogelijk
maakt.
Depersonalisatie is het aanzetten van sociale identiteit. Met andere woorden: je
persoonlijke identiteit maakt plaats voor je sociale identiteit. Ook wel: self-
stereotyping: het zelf wordt inwisselbaar voor andere leden van de ingroup. Dit
betekent dat we de outgroup als homogeen ervaren, maar de ingroup ook.
Werknemers die betrokken zijn bij een conflict tussen hun bedrijf en een ander
bedrijf moeten daarom de nadruk leggen op overeenkomsten tussen de leden
van beide bedrijven - niet alleen het rivaliserende bedrijf.
5 hypotheses van self-categorization theory
1. de cognitieve presentatie van ‘het zelf’ neemt de vorm aan van zelf-
categorisatie. Dit houdt in dat men zich ziet als een lid van een bepaalde groep.
Men ervaart (a) een zekere mate overeenkomst met andere leden van deze
groep en (b) een zekere mate van onderscheid van leden buiten deze groep.
2. de eigen en andere categorieën bestaan in verschillende mate van abstractie.
Lagere abstractie categorieën kunnen worden opgenomen in hogere abstractie
categorieën. (bijvoorbeeld verpleeg(st)ers en dokters. Lagere categorieën
worden gedefinieerd in relatie met vergelijking die worden gemaakt op een
hoger niveau. Er zijn 3 belangrijke abstractie niveau’s. (a) het menselijke niveau,
in relatie tot andere soorten. (b) op sociaal niveau: ingroup ten opzichte van de
outgroup (c) op persoonlijk niveau: als individu ten opzichte van andere leden uit
de ingroup.
Identificatie op elk niveau is even veel waard. Er kan niet worden gesteld dat de
persoonlijke identiteit meer waard is dan de groepsidentiteit.
3. De formatie en saillantie van een zelf-categorie is afhankelijk van
vergelijkingen op een hoger niveau van abstractie. zelf-categorisatie is
afhankelijk van context en relatief verschil. (Bijvoorbeeld: een
winkelmedewerker, manager en klant zijn in dezelfde ruimte. Het kan zijn dat de
winkelmedewerker zich identificeert met de manager zijnde van hetzelfde
bedrijf. Het kan ook zijn dat de afstand tussen management en winkelbediende
zo groot is dat de winkelbediende zich identificeert met de klant.
4. Het contrast principe is ook onderdeel van de interne structuur van een
categorie. Zo zijn er een aantal attributen die de categorie stereotyperen.
Binnen de categorie zullen er leden zijn die meer aan het stereotype voldoen
dan anderen. Welke karakteristiek stereotyperend is, is afhankelijk van de
, context waarin de vergelijking plaatsvindt en welke categorieën en vergeleken
worden.
5. Wanneer men zich met een categorie identificeert zullen leden uit die
categorie meer op elkaar gaan lijken wat betreft de karakteristieken die relevant
zijn voor identificatie met die categorie (wij doen dit allemaal zo). Leden buiten
die categorie gaan ook meer op elkaar lijken, wat betreft het niet voldoen aan de
relevante karakteristieken (wat jij doet, dat lijkt helemaal niet op wat wij doen.)
College 1: Introductie Communicatie & Identiteit
Identiteit is dat wat uniek of eigen is aan iets of iemand. Het kan daarbij gaan om zowel personen als
organisaties of landen. Zo zie je bijvoorbeeld in de onderstaande afbeeldingen dat een afbeelding,
visie of lettergebruik in een logo onderscheid maakt tussen de organisaties.
Communicatie: het uitwisselen van informatie
Organisationele communicatie: het proces waarbij individuen betekenis stimuleren in de geest van
andere individuen door middel van verbale of non-verbale boodschappen in de context van een
formele organisatie.
Het proces van communiceren
In het proces van communiceren vindt er (om wat voor reden ook) vaak ruis plaats en hierdoor
ontstaan misverstanden. Men probeert feitelijke informatie over te brengen en hoop dat die
feitelijke informatie ook zo wordt begrepen en dat er actie genomen wordt die door de zender
gunstig gevonden wordt.
VB:
Zender: “De derde Covid Booster shot is niet noodzakelijk voor jongeren, maar het is wel fijn als zij ze
nemen.” Ontvanger: “Nou ja, dan zal het wel loslopen. Het is dus niet gevaarlijk.”
Zender: “De stikstofdoelen moeten worden gehaald voor 2030. We kopen de boeren uit. Hierbij het
landkaartje met wat er weg zal moeten” Ontvanger: “Mijn bedrijf loopt gevaar en alleen de boeren
worden gepakt want Schiphol mag gewoon doorgaan.”
, Om ruis te voorkomen is het dus handig om als zender:
- Je boodschap goed te coderen (jargongebruik, KISS-principe: Keep It Short and Simple: denk
aan Kruitvatleus);
- Goed medium kiezen;
- Controleren of de boodschap is aangekomen;
- Willen leren: om feedback vragen;
- Directe communicatie.
VB:
Pech voor de zender: mensen die dialect spreken verdienen aanzienlijk minder dan degenen die
‘algemeen Nederlands’ spreken. Uit onderzoek blijkt dat mensen die dialect spreken minder carrière
maken en komen minder ver op school. Echter berust dit op stereotypering.
VB:
Je bent leidinggevende en verantwoordelijk voor de communicatie over een ingrijpende
reorganisatie. Een goede uitleg is belangrijk. Kan dit beter mondeling of schriftelijk gecommuniceerd
worden? Juist bij dingen die een grote impact hebben, werkt schriftelijke niet. Dingen die een lage
impact hebben, kunnen beter mondeling worden verkondigd.