Deeltentamen 2
Rosa Smits
College 8. Taalgebruik en identiteit
Waar gaan we ons vandaag in verdiepen?
- Welk taalgebruik kiezen mensen, en in hoeverre hangt dat af van groepslidmaatschap?
Communicatie en identiteit
De gezamenlijke identiteit (ingroup) doet iets met de motivatie en manier waarop mensen
communiceren. Als dit ontbreekt, ontstaat er minder communicatie en meer misverstanden.
Mensen zijn nu eenmaal bereidwilliger informatie te delen met ingroup leden dan met outgroup
leden.
VB.
Japans-Nederlandse samenwerking; wederom elke groep heeft een eigen communicatie-
cultuur. Wat viel op in dit onderzoek? Men gebruikte een ander jargon, men reageerde anders op
verzoeken (in Japan was dit bijvoorbeeld meer een opdracht dan een verzoek) en bleken er
verschillen in de motivationele attributies (destructief en onuitgesproken irritaties).
Communicatie-cultuur
Elke groep kent een eigen communicatie-cultuur, waar men een deel van zijn of haar identiteit aan
ontleent. Dit is te herkennen in jargon, bijnamen, uitdrukkingen en afkortingen. à identity
markers (denk aan straattaal of corpstaal) Door het gebruik van een communicatiecultuur sluit je
anderen buiten.
Uiteindelijk kan dit ook leiden tot culture wars of ontwikkelingen zoals bij de woorden:
- Gastarbeider
- Allochtoon
- Moorkop
- Mongool
- Zwarte piet
Linguistic Intergroup Bias
- LIB als theorie (Wigboldus & Douglas, 2007)
- LIB als methode (Roberson & Stevensm, 2006)
Sociale Identiteits benadering & communicatie
Organisaties worden steeds groter en complexer, hierdoor ontbreekt het aan vaak een
gezamenlijke identiteit. Er is meer multidisciplinariteit en wederzijdse afhankelijkheid groepen.
Geen gedeelde identiteit à hoger risico op miscommunicatie en misverstanden
Manier van beschrijven van gedrag kan beïnvloed worden door de sociale identiteit en daarmee tot
causale attributies leiden. VB à wat zijn causale attibuties om een tentamen niet te halen? Niet
leren, een slechte docent hebben, toeval, moeilijke vragen.
,Causale attibuties kunnen intern en extern zijn, afhankelijk van de mate van invloed. Op interne
causale attributies heeft men invloed (te weinig inspanning geleverd, daarom de toets niet gehaald),
waar bij externe attributies men weinig invloed heeft op de situatie (de tentamenvragen waren erg
lastig, daarom de toets niet gehaald). Daarnaast kunnen causale attributies stabiel en instabiel zijn.
Zo is bekwaamheid stabiel, maar een gebrek aan inspanning instabiel. De externe attributie
beschermt je identiteit: je legt de fout immers buiten jezelf.
Fundamentele attributie fout: de neiging om gedrag als kenmerk van personen te zien. à “Die
autobestuurder die mij net bijna doodreed, is een debiel en kan niet rijden.” Indien je zelf zoiets
doet was je gewoon even niet aan het opletten, je is en blijft immers een goede autobestuurder.
Linguistic Intergroup Bias
Heeft groepslidmaatschap effect op de manier waarop we situatie omschrijven? Ja!
Bij links gewenst ingroup gedrag en rechts ongewenst outgroup gedrag.
ß ingroup lid is behulpzaam (men heeft de neiging hierbij om dit meer abstract te omschrijven)
à outgroup lid is agressief (men heeft de neiging hierbij om dit specifieker te omschrijven)
Bij links gewenst ingroup outgroep en rechts ongewenst ingroup gedrag.
ß ingroup lid houdt de deur open (men heeft de neiging hierbij om dit meer abstract te
omschrijven/aan de persoon toeschrijven)à outgroup lid duwt iemand (men heeft de neiging hierbij
om dit specifieker te omschrijven/goedpraten)
,Maar wat doe je als je ingrouplid iets verschrikkelijks doet? Verbloemen en goedpraten van de
situatie? Black Sheep Effect: je maakt iemand het zwarte schaap à “die agent die een kind heeft
misbruikt en vermoord, dat is geen echte agent” Eigenlijk een soort van IMS om te voorkomen dat
de eigen groep beschadigd raakt. Het verstoten van een ingrouplid (verrader of afvallige) om
beschadiging van identiteit te voorkomen.
LIB in Organisaties – Roberson & Stevens (2006)
Hoe ervaren en interpreteren werknemers gebeurtenissen omtrent diversiteit?
Waargenomen onrechtvaardigheid en taalabstractie in het beschrijven van een gebeurtenis.
3 scores van taalabstractie mogelijk:
1. LA1: Alleen beschrijving van de gebeurtenis
2. LA2: Zowel beschrijving als interpretatie
3. LA3: Alleen/voornamelijk interpretatie, bijvoorbeeld eigenschappen van een persoon of
organisatie.
à zie hiervoor Table 1 Codeschema in het artikel
Wigboldus, D. H. J., & Douglas, K. (2007). Language, stereotypes and
intergroup relations. In K. Fiedler (Ed.), Social Communication
(pp. 79-106). New York: Psychology Press.
Kort Taalkundige factoren spelen een belangrijke rol bij de overdracht en
instandhouding van collectieve stereotypen. Hoewel het belang van
linguïstische factoren voor de interpersoonlijke overdracht en instandhouding
van stereotypen al vanaf de vroegste geschriften over stereotypen wordt
benadrukt, blijft deze rol meestal beperkt tot de inhoud van nationale, etnische
en raciale stereotypen in de taal van de kenmerken. Na enig onderzoek kwamen
zij met het bekende model en het taalcategorieënmodel (linguistic category
model LCM), dat een perfect uitgangspunt bood voor de specifieke taalkundige
mechanismen die ten grondslag liggen aan de communicatie van stereotypen.
Anne Maass en haar collega's kwamen met de linguistic intergroup bias (LIB).
Taalkundige factoren kunnen een belangrijke sleutel vormen tot meer inzicht in
de processen die ten grondslag liggen aan interindividuele stereotypen.
Begrippen Vooroordelen, Stereotypering, linguistic intergroup bias (LIB), linguistic category
model, Linguistic expectancy bias, communicatiedoelen.
Samenvatting LCM
Het LCM veronderstelt een dialectisch samenspel tussen taal en cognitie. In zijn
oorspronkelijke vorm maakt het LCM onderscheid tussen vier verschillende
linguïstische hulpmiddelen of categorieën die kunnen worden gebruikt om een
interpersoonlijke gebeurtenis te beschrijven
1) descriptive action verbs (call, meet, kick)
2) Interpretive action verbs (cheat, imitate, help)
3) State verbs (admire, hate, like)
4) Adjectives (honest, impulsive, reliable, helpful)
Een belangrijke dimensie die door LCM is gevonden is de concreet-abstracte
dimensie. Aan de ene kant van de dimensie staan beschrijvende
actiewerkwoorden (descriptive action verbs), die een concrete beschrijving
geven van een specifieke gedragsgebeurtenis (adjectives). Aan de andere kant
staan bijvoeglijke naamwoorden, die verwijzen naar abstracte persoonlijke
disposities. Naarmate men van het concrete naar het meest abstracte uiteinde
, gaat, wordt meer informatie gegeven over het onderwerp en minder
informatie over de specifieke situatie.
Mensen kunnen ook taalkundige middelen gebruiken die geschikt zijn of hun
huidige sociaal cognitieve doeleinden.
LIB
De linguïstische intergroepsbias verwijst naar de hypothese dat een lid van de
ingroup dat gewenst gedrag vertoont en een lid van de outgroup dat ongewenst
gedrag vertoont, worden beschreven op een relatief hoog niveau van
linguïstische abstractie (het lid van de ingroup is behulpzaam en het lid van de
outgroup is agressief), terwijl een lid van de ingroup dat ongewenst gedrag
vertoont en een lid van de outgroup dat gewenst gedrag vertoont, worden
beschreven op een relatief laag niveau van linguïstische abstractie (het lid van
de ingroup duwt iemand, en het lid van de outgroup doet de deur voor iemand
open). Abstracte beschrijvingen geven meer informatie over de kwaliteiten van
het subject en minder informatie over de specifieke situatie waarin het
onderwerp zich bevindt.
Maass heeft een model voorgesteld waarin bestaande stereotypen leiden tot
bevooroordeeld taalgebruik zoals het LIB, dat op zijn beurt bijdraagt tot de
(interpersoonlijke) overdracht en instandhouding van vooroordelen en
stereotypen.
Maass et al. (1995) onderscheidden twee verschillende strategieën of
mechanismen die aanleiding kunnen geven tot dit bevooroordeelde taalgebruik,
één gebaseerd op ingroup protective motivations, en één gebaseerd op
differential expectancies. Op basis van ingroup protective motives en de social
identity theory kan worden gesteld dat het LIB dient om een positief ingroup
image en dus een positief zelfbeeld in stand te houden, zelfs in het licht van
onbevestigend bewijs. Dus, positieve ingroup en negatieve outgroup
gedragingen worden in meer abstracte termen beschreven omdat ze
verwachtingsvol zijn, terwijl negatieve ingroup en positieve outgroup
gedragingen concreter worden beschreven omdat ze niet verwachtingsvol zijn.
Op basis van een experiment met Noord en Zuid-Italianen en cartoons waarop
ingroup of outgroup leden te zien waren die zowel gewenst als niet gewenst
gedrag vertoonden, vond Maass dat gewenst gedrag vaker in abstracte taal werd
omschreven dan het ongewenste gedrag. Toen ingroup-outgroup motieven in
het experiment werden geïntroduceerd werd geconcludeerd dat positieve
ingroup en negatieve outgroup gedragingen abstracter beschreven werden dan
negatieve ingroup en positieve outgroup. Verder onderzoek heeft aangetoond
dat dit mechanisme ook optreedt op het individueel niveau. (daarom wordt het
nu ook wel LEB genoemd i.p.v. LIB à Linguistic expectancy bias)
LIB en LEB testen
De LIB en LEB worden vaak op dezelfde manier getest zoals Maass dit deed:
respondenten krijgen foto’s van situaties en kiezen via multiple choice
antwoorden (zoals de vier categorieën) hoe zij het gedrag op de foto
beoordelen. Een andere manier is door respondenten een waarde toe te te laten
kennen aan de situatie zonder de categorieën. Gezien een antwoord invullen