Het Burgerlijk Wetboek kent een gelaagde structuur: het begint met algemene regels en wordt steeds
gedetailleerder. Vaak is de context belangrijk dus let er goed op waar in het BW een wet staat.
Het privaatrecht bestaat uit het personenrecht (Boek 1 en 2 BW) en het vermogensrecht (Boek 3 t/m 8
BW). Het vermogensrecht is verder op te delen in het goederenrecht en het verbintenissenrecht, maar let
er op dat de scheiding in de praktijk niet zo duidelijk is als in onderstaand schema.
Goederenrecht Verbintenissenrecht
Absoluut recht Relatief recht
Gesloten systeem van rechten Open systeem van rechten
Derden-recht Tweeden-recht
Veel dwingend recht Veel aanvullend recht
Rechtszekerheid als waarde Flexibiliteit als waarde
In het verbintenissenrecht gaat het om de verdeling van bepaalde financiële risico’s. Het gaat dus vooral
om materiële belangen die in geld zijn uit te drukken. Immateriële belangen zijn veel moeilijker te
beschermen via het recht. Denk hierbij aan het Jeffrey-arrest uit 1998 waarbij de moeder van de
verdronken Jeffrey de VU schuldig wilde laten verklaren maar uit een puur emotioneel belang want ze
wilde geen geld, waardoor de rechtbank vermogensrechtelijk niks voor haar kon doen.
Aan een verbintenis zitten twee zijden: de actieve zijde van de schuldeiser of crediteur en de passieve
zijde van de schuldenaar of debiteur.
Bronnen van verbintenissen:
- Obligatoire overeenkomst (deze staat tegenover de liberatoire overeenkomst waarbij juist
verbintenissen teniet worden gedaan).
- Onrechtmatige daad.
- Zaakwaarneming.
- Onverschuldigde betaling (dit is een rechtmatige daad).
- Onrechtvaardige verrijking.
We hebben in Nederland een ‘beperkt open stelsel’ van verbintenissen. Dat wil zeggen dat er wel een
wettelijke basis vereist is voor het ontstaan van verbintenissen, maar dat het ontstaan van verbintenissen
zowel direct uit de wet op te maken kan zijn, als indirect, en zelfs daarbuitenom “indien het ontstaan van
de verbintenis past in het systeem van de wet en aansluit bij wél in de wet geregelde gevallen”. Deze
derde soort bron van verbintenissen is ontstaan met het Quint/Te Poel arrest uit 1959 waarin H. Te Poel
een huis liet bouwen op de grond van zijn broer H. Te Poel. De aannemer wilde het geld van de
laatstgenoemde broer ontvangen omdat het huis op zijn grond stond en dus zijn eigendom was, maar H.
Te Poel weigerde te betalen omdat hij de aannemer nergens opdracht toe had gegeven. De Rechtbank
noemde het een actie uit onrechtvaardige verrijking. H. Te Poel ging in hoger beroep en in het
Gerechtshof werd bepaald dat de Rechtbank onjuist had gehandeld. De Hoge Raad gaf de rechtbank
echter gelijk, maar omdat er wettelijk niks over schadevergoeding was bepaald kon Quint zijn geld niet
krijgen.
Naast de juridische verbintenis is er nog de natuurlijke verbintenis. Deze kan niet worden afgedwongen:
er is schuld maar geen aansprakelijkheid. Er is sprake van een natuurlijke verbintenis als er a. geen
,afspraak is gemaakt of de wet zich van de afspraak afhoudt, of als er b. dringende morele of zedelijke
verplichtingen zijn.
Een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard. Een rechtsgevolg is het ontstaan, het wijzigen, of het teniet gaan van een juridische relatie.
Een feitelijke handeling is niet gericht op een rechtsgevolg, maar heeft soms wel een rechtsgevolg. De
handeling is gericht op het feitelijke gevolg, niet op het juridische gevolg. Denk hierbij aan de
onrechtmatige daad. Een rechthandeling is altijd een rechtsfeit. Overigens is de zinsnede “door een
verklaring geopenbaard” heel breed op te nemen: naar de kassa lopen met een product is al een
voldoende bekendmaking dat je een rechtsgevolg beoogt.
De “verbintenis tot …” is de verplichting tot iets. Bij wederkerige overeenkomsten hebben beide partijen
verplichtingen en bij eenzijdige overeenkomsten heeft één partij een verplichting.
Een voorbeeld van een eenzijdige overeenkomst is een gift. Een voorbeeld van een wederkerige
overeenkomst is een koopovereenkomst. Een voorbeeld van een ongerichte eenzijdige rechtshandeling is
een testament.
Het onderscheid tussen gericht en ongericht is belangrijk want ongerichte eenzijdige handelingen zijn
nietig en gerichte eenzijdige handelingen vernietigbaar.
, Week 2 (19-11-2018)
Een rechtshandeling (Rh) vereist een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard. Er zijn nog bepaalde eisen aan de rechtshandeling:
- Degene die de rechtshandeling verricht moet daarvoor bekwaam zijn. Iedereen is bekwaam tenzij
de wet anders bepaalt. Een voorbeeld van een uitzondering is de regeling van de minderjarigheid
(personenrecht dus boek 1 BW). Een andere uitzondering is iemand die onder curatele is gesteld.
- De wil en de verklaring moeten overeenstemmen. Overeenstemming ontbreekt in gevallen van
‘oneigenlijke dwaling’. Een voorbeeld is een verspreking of een fout op een prijskaartje. Hier zijn
ook weer uitzonderingen op, bijvoorbeeld door het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen van
de wederpartij te honoreren. Als je redelijkerwijs kon denken dat een CD 3 euro kostte, dan kan
de verkoper niet zeggen “oeps foutje, ik bedoelde 13 euro”. Er is een onderzoeksplicht: je moet
soms iets onderzoeken om iets rechtvaardig te kunnen vertrouwen. Dit is om het beroep op
vertrouwen samen te laten gaan met de redelijkheid en billijkheid (R&B). Hoe meer de
verklarende te verliezen heeft, hoe meer de andere partij onderzoeksplicht heeft. (Verkoopt
iemand een huis voor 2 euro moet je meer onderzoek doen naar zijn wil dan wanneer hij het
verkoopt voor een paar ton). Het gaat hier weer om risicoverdeling.
Dit staat in de artikelen 32, 33, 34 en 35 van Boek 3 BW.
Verplicht voorbeeld is dat van Westhoff/Spronsen waarbij een vrachtwagenchauffeur Westhoff niet meer
wilde werken omdat hij in de kou had gewacht tot hij werd opgehaald maar dat gebeurde niet. Hij komt
niet dus Spronsen beeindigt het contract van Westhoff omdat Westhoff zelf ‘ontslag’ had genomen. Maar
Westhoff zei dat hij geen ontslag wilde nemen want dan kreeg hij geen uitkering. Spronsen had volgens
Westhoff’s advocaat meer onderzoek moeten doen. Spronsen’s advocaat vond van niet, omdat Westhoff
voldoende intelligent was om de gevolgen te overzien en hij genoeg tijd kreeg om terug te komen op wat
hij zei. De mate van emotie zou volgens de goede trouw (de redelijkheid en billijkheid) uit moeten maken
in hoeverre de onderzoeksplicht gold. In dit geval was de mate van emotie dus niet hoog genoeg dus
Westhoff wordt niet in het gelijk gesteld maar na deze zaak werden werknemers wel meer beschermd.
De overeenkomst (OVK) is een meerzijdige rechtshandeling, via aanbod en aanvaarding. Wil van de
partijen zijn op elkaar afgestemd en geopenbaard. Er zijn obligatoire overeenkomsten die verbintenissen
scheppen en liberatoire overeenkomsten die bevrijden van verbintenissen, maar ook nog andere soorten
overeenkomsten. Verder zijn er wederkerige en eenzijdige overeenkomsten, waarbij er bij de wederkerige
inspanning is vereist van meerdere partijen. (Een gift is eenzijdig omdat het accepteren ervan wel
verplicht is maar geen moeite kost).
Er zijn zes beginselen die ons overeenkomst-recht kleuren. (volgens de Asser-serie):
- Beginsel van partijautonomie (contractsvrijheid/vormvrijheid/vrijheid om wel of niet te
contracteren).
- Vertrouwensbeginsel.
- Ongelijkheidscompensatie (recht bevordert gelijkheid, maar dit perkt de partijautonomie in).
- Trouw aan het gegeven woord.
- Schuld/risico/rechtszekerheid-beginsel.
- Beginsel van maatschappelijke aanvaardbaarheid. (Denk aan dwergwerpen en
draagmoederschap)
Een overeenkomst komt tot stand doordat het aanbod wordt aanvaard. Aanbod en aanvaarding creëren
samen wilsovereenstemming. Het is niet altijd duidelijk of er wel of geen aanbod is. Zie als voorbeeld het
arrest Hofland/Hennis. Hofland zet zijn huis te koop in de krant. Hennis belt op en zegt het huis te willen
kopen. De advertentie in de krant was slechts een uitnodiging om te onderhandelen, en de aanvaarding
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Yara99. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,40. Je zit daarna nergens aan vast.