Aantekeningen Hoorcolleges MZM
Hoorcollege 2a: Physiological needs (fysiologische behoeften)
Needs drive behaviour model
Een voorbeeld is dorst hebben. Als je lichaam
behoefte heeft aan water dan ontstaat er vanuit
celniveau een fysiologische deprivatie. Daardoor
ontstaat een lichamelijke behoefte om te drinken
wat ervoor zorgt dat er een psychologische drive
ontstaat om te drinken (je aandacht wordt
bijvoorbeeld gevestigd op bronnen van water in de
omgeving). Dat zet aan tot doelgericht gedrag en
het drinken van een glas water, waardoor de drive
afneemt.
Als het in realiteit net zo in z’n werking zou gaan als
dit model, dan zou je alleen eten als je honger hebt
en zou je stoppen als je verzadigd bent. Dit is niet
hoe het in de werkelijke wereld gaat.
Als we het hebben over een toename van mensen met overgewicht dan hebben we het specifiek
over een gewichtstoestand. Dat houdt in dat er het over een verkeerde energiebalans gaat (meer
energie in dan eruit).
Factoren die ervoor kunnen zorgen dat mensen met name gaan overeten binnen normale spectrum:
- Algemeen Te voedzaam dieet, te weinig beweging, onderliggende ziekten, bijwerkingen
van medicatie
- Genetische dispositie Gen waardoor men meer gaan eten of overgewicht ontwikkelen
- Omgeving – evolutie Vanuit evolutie zijn we erop voorbereid om zo veel mogelijk
energierijk voedsel te eten, maar dit hebben we niet meer nodig. Men leeft in een
obesogene omgeving
- Eetstoornissen Bijdrage aan het ontwikkelen van overgewicht door eetbuien bijvoorbeeld
- Gebrek aan kennis
- Individuele verschillen
Obesogene omgeving = Een omgeving die mensen stimuleert om te veel te eten en daarnaast te
weinig te bewegen.
Individuele verschillen
Unrestrained eater/regular eating
Biologische behoeften
zetten aan tot eten
wanneer je honger hebt
(hunger boundary) en je
stopt wanneer je
verzadiging hebt bereikt
(satiety boundary).
,In het midden zit de ‘zone of biological indifference’. Dat is waar sociale, cognitieve en andere
psychologische factoren invloed hebben op de voedselinname. Wanneer deze zone kleiner wordt,
krijgen cognitieve, emotionele en psychologische factoren minder kans om het eetgedrag te
beïnvloeden.
Als je als kind al overgewicht hebt, is het moeilijk om nog af te vallen op latere leeftijd. Dit komt door
een gewoonte ontwikkeling. Bij lijners geldt dit model eigenlijk niet meer, want zij hebben geen
ervaring van honger (anorexia).
Hongergrens naar links = eerder eten = meer calorieën
Eten door middel van een cognitieve grens helpt niet, er kan beter gebruik gemaakt worden
van de biologische behoeften
Emotioneel eten
= Eten als reactie op een emotie in plaats van op honger.
Wanneer er allerlei emoties vrijkomen, komen daar ook hormonen bij vrij die voor het
lichaam lijken op verzadiging. Het zou vanuit biologisch standpunt dus logischer zijn om te
stoppen met eten wanneer je emotioneel bent.
Psychologische verklaring van toch emotioneel eten:
- Eten om emoties te reguleren
- Voedsel als troost – “Kummerspeck”
Mensen hebben een beeld van hunzelf (ze zijn emotionele eter of niet), maar er zijn op een dag
zoveel verschillende emoties en je gaat niet elke keer eten als je emotioneel bent, dus je kan niet
stellig zeggen dat je een emotionele eter bent.
Uit onderzoek waarbij wél of géén emotie werd opgewekt bij mensen, waarna emoties gemeten
werd en werd gevraagd of iemand een emotionele eter is, is gebleken dat ideeën van mensen over
zichzelf als emotionele eter NIET corresponderen met hun daadwerkelijke eetgedrag als ze
emotioneel zijn.
Dit ligt in lijn met de positiviteitsbias (mensen zien zichzelf mooier en beter zoals ze zijn).
Mensen met een depressie of een eetstoornis hebben wel een negatief zelfbeeld (innerlijke
waarneming), maar eigenlijk wel een realistischer wereldbeeld (niet door een roze bril
gekeken naar anderen).
Mensen hebben in dit onderzoek ook niet volledig kunnen antwoorden, door bias. Een
voorbeeld hiervan is dat mensen alleen de hoofdmaaltijden aangaven en de tussendoortjes
vergaten. Of als ze terugdachten, konden ze alleen de positieve gedachten terughalen en niet
meer de negatieve gedachten.
Mensen met een eetstoornis zitten gevangen in hun eetbuien, dit komt door deze cyclus:
Vaak begint de cyclus bij 5. Iemand begint
te lijnen, maar heeft hierdoor minder
energie. Hierdoor krijgt iemand een
toenemende drang om te eten wat leidt tot
binge-eating. Het gevolg hiervan is dat
iemand allerlei negatieve gevoelens
ontwikkelt en weer gaat lijnen.
,Restrained eaters/internally regulated eating
Lijners eten gelijk wanneer ze honger hebben. In het model van individuele verschillen verschuift de
hunger boundary naar links. Hierdoor wordt de ‘zone of biological indifference’ veel groter en
ervaren mensen dus meer psychologische invloeden. Daarnaast zorgt een dieet er voor dat mensen
een cognitieve grens stellen. Daar vinden zij dat zij genoeg gegeten hebben, terwijl er biologisch
gezien nog geen verzadiging is. In het ideale plaatje van de lijner zouden ze ook stoppen met het
trekken van die cognitieve dieet grens, maar die zone van biological indifference is dus groter (dus
meer invloeden), dus wordt de cognitieve grens losgelaten, waardoor er ontremming ontstaat.
Lijn-ondermijnende factoren
1. Emoties of andere ‘ontremmers’
Dit leidt juist tot overeten, omdat lijners cognitief bezig zijn met het niet mogen eten/dingen zien die
ze niet mogen eten/wanneer gaan ze eten (of ander lijngedrag), wat zorgt voor een cognitieve
belasting, wat leidt tot een cognitieve ontremming.
2. “Dietary violation”
Wanneer lijners de cognitieve lijn hebben overschreden dan denken ze niet na en ontstaat er een
gedachte van “nu maakt het niet meer uit” en wordt er juist veel meer gegeten. Dit wordt het “what
the hell-effect” genoemd.
Hoorcollege 2b: Physiological needs (fysiologische behoeften)
Psychologische behoeften aan/in het werk
Werk is altijd tenminste deels extrinsiek gemotiveerd (er staat een beloning tegenover), maar dit is
niet het enige wat motivatie en productiviteit bepaalt. In het onderzoek van 1930 ‘Human Relations
Movement’ bleek dat mensen behoeften hadden (met name aan contact en waardering). En dat
zorgde ervoor dat men bereid was hard te werken.
Wat wordt er verstaan onder psychologische behoeften
Het is de voeding voor het groeiproces in de richting van gezond en aangepast functioneren. Het
groeiproces zelf bestaat uit een drietal elementen.
- Ten eerste de uitbreiding/zelfontwikkeling in de zin van uitbreiding van capaciteiten.
- Ten tweede gezonde integratie, ofwel of je alles “op een rijtje” hebt.
- Ten derde de psychologische basisbehoeften, die omschreven kunnen worden als de
psychologische voedingsstoffen in het groeiproces.
Frustratie van basisbehoeften kan zorgen voor psychopathologie.
Wat is het motivationele belang van de drie kern psychologische behoeften
Basisbehoeften geven richting aan ons denken, voelen, gedrag en ons aanzetten om proactief op
zoek te gaan naar acties om onze behoeften te bevredigen. En daarnaast om situaties te corrigeren
die in de weg staan van het bevredigen van onze behoeften.
Wat wordt er bedoeld met de drie kern psychologische behoeften
De drie basisbehoeften zijn autonomie, competentie en verwantschap. Tussen de haakjes staat waar
het voor staat
- Autonomie (controle hebben en vrijheid)
- Competentie (presteren en jezelf ontwikkelen)
- Verwantschap (sociaal contact)
, Bevrediging Frustratie
Autonomie Willen Moeten (“gecontroleerd”)
Competentie Kunnen Falen
Verwantschap Connectie Exclusie
Voordelen die het oplevert als de psychologische behoeften naar tevredenheid worden vervuld
(bevrediging)
- Je krijgt de benodigde energie om te ontwikkelen
- Bij bevrediging van autonomie doe je dingen, omdat je het echt wilt (autonoom
functioneren)
- Bij bevrediging van competentie heb je het gevoel dat je goed bent in dingen doe je doet
(verdere vaardigheden ontwikkelen)
- Bij bevrediging van verwantschap/verbondenheid heb je het gevoel dat je diepgaande
relaties met anderen hebt (belangrijk netwerk en je doet ertoe en betekent ook iets voor
anderen)
Nadelen die het oplevert als de psychologische behoeften niet worden vervuld (frustratie)
- Psychopathologie
- Bij frustratie van autonomie heb je het gevoel dat je het moet doen. Je ervaart interne of
externe druk
- Bij frustratie van competentie heb je het gevoel dat je slecht bent en alles boven jouw niveau
is
- Bij frustratie van verwantschap/verbondenheid voel je je vervreemd, eenzaam en sociaal
uitgesloten
Onderzoek in de werkcontext
Er is een meta-analyse uitgevoerd. 119 studies over de relatie tussen bevrediging van psychologische
basisbehoeften, werkuitkomsten en werkkenmerken samengevat. Een samenvattend model van dit
onderzoek is als volgt:
In dit onderzoek staat centraal in welke mate de psychologische basisbehoeften worden bevredigd.
Naarmate je werk beter voorziet in de bevrediging van deze psychologische behoeften, zullen
mensen positiever in hun werk staan en beter werk leveren.
In het onderzoek worden de drie psychologische basisbehoeften gemeten met ‘the workrelated basic
needs statisfaction scale’ (WBNSS). Op basis van de antwoorden op deze item-schaal kan je een score
berekenen die aangeeft in hoeverre mensen hun behoeften door het werk bevredigd worden.
Uit de WBNSS is gebleken dat job demands niet belangrijk zijn voor het bevredigen van één van de
psychologische basisbehoeften. Mensen die zeggen veel autonomie te hebben, worden ook
bevredigd in hun autonomie basisbehoefte. En veel sociale steun is goed voor het bevredigen van de
psychologische basisbehoeften van autonomie en sociale steun.