Module 2
Hoofdstuk 2
Kernbegrippen
Break-evenpunt = productieomvang waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de
totale kosten
Collectieve aanbodlijn = lijn die aangeeft hoeveel er door alle producenten samen
wordt aangeboden voor alle mogelijke prijzen
Individuele aanbodlijn = lijn die het individuele aanbod weergeeft voor alle
mogelijke prijzen
Marginale kosten = toename van de totale kosten als gevolg van de productie van
een extra eenheid product
Marginale opbrengst = opbrengst van de laatst verkochte eenheid
Meeropbrengsten = extra opbrengst door de inzet van een extra eenheid
productiefactor
Omzet = totale opbrengst
Producentensurplus = optelsom van het verschil voor ieder stuk tussen wat een
producent minimaal moet krijgen en de prijs
Produceren = transformatie van productiefactoren naar producten en/of diensten
Totale kosten = som van vaste kosten en variabele kosten
Totale opbrengst = prijs van het product vermenigvuldigd met het aantal verkochte
eenheden
Variabele kosten = kosten die variëren met de productieomvang
Vaste kosten = kosten die niet variëren met de productieomvang
Winst = verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten
Paragraaf 1
Producten worden geproduceerd, productiefactoren worden ingezet om een
product of dienst voort te brengen.
Er zijn vier productiefactoren:
1. Arbeid
2. Natuur
3. Kapitaal
4. Ondernemersactiviteit
Arbeidsproductiviteit = apt = de productie per arbeider per tijdseenheid.
Als de apt stijgt kan dit leiden tot een hogere beloning voor je arbeid.
De apt kan stijgen door:
- Scholing
- Arbeidsdeling: het productieproces wordt verdeeld in deeltaken. Dit leidt tot
specialisatie = je legt je toe op een onderdeel van het productieproces. (je
wordt er beter in)
- Technische vooruitgang (beter machines, betere hulpmiddelen)
,Paragraaf 2
Productie komt tot stand binnen een organisatie = een institutie die als doel heeft
een bepaalde productie te realiseren. Transactiekosten, specialisatie en
arbeidsverdeling bepalen hoe het productieproces in een organisatie georganiseerd
wordt. Het productieproces vatten we samen in een productiefunctie = de
wiskundige relatie tussen de inzet van productiefactoren en de uiteindelijke
productieomvang.
De inzet van de productiefactor arbeid neemt toe als er meer uren wordt gewerkt.
Productiefunctie heeft 3 kenmerken:
1. De productie stijgt bij een grotere inzet van de productiefactor arbeid. Er is
sprake van positieve meeropbrengsten. De meeropbrengst is gelijk aan de
extra opbrengst door de inzet van een extra eenheid productiefactor.
2. De productie neemt meer evenredig toe met de inzet van arbeid, dus dezelfde
verhoging van de productiefactor arbeid geeft een steeds grotere stijging van
de productie. Er is sprake van toenemende meeropbrengsten.
3. De productie neemt minder dan evenredig toe met de inzet van meer arbeid
als er al veel arbeid wordt gebruikt, dus dezelfde verhoging van de
productiefactor arbeid geeft een steeds kleinere stijging van de productie. Er is
bij een grote inzet van arbeid sprake van een afnemende meeropbrengsten.
Toe- en afnemende meeropbrengsten ontstaan bij een relatieve onder- en
overbezetting van een productiefactor. Ook gebeurt dit bij werkervaring.
De productie kan ook evenredig toenemen met een steeds grotere inzet van een
productiefactor. Dezelfde stijging van de productiefactor levert dan telkens dezelfde
productiestijging op.
Bij een steeds grotere inzet van een productiefactor is er eerst sprake van
toenemende meeropbrengsten, dan van constante meeropbrengsten en
uiteindelijk van afnemende meeropbrengsten.
Korte termijn productiefactor:
We gaan uit van een gegeven hoeveelheid productiefactoren. We laten 1
productiefactor toenemen. Gevolgen:
1. Toenemende meeropbrengsten: de volgende arbeider presteert beter dan zijn
voorganger (door het voordeel van arbeidsverdeling/specialisatie).
2. Afnemende meeropbrengsten: de volgende arbeider presteert minder dan zijn
voorganger (door het nadeel van een te volle organisatie).
Conclusie:
- Toenemende meeropbrengsten
- extra arbeider →productie stijgt en extra productie stijgt
- Afnemende meeropbrengsten
, - extra arbeider →productie stijgt en extra productie daalt
- Negatieve meeropbrengsten
- extra arbeider →productie daalt en extra productie daalt
Als de productie evenredig toeneemt met een steeds grotere inzet van een
productiefactor spreken we van constante meeropbrengsten.
Paragraaf 3
Er zijn 2 soorten productiekosten: vaste kosten en variabele kosten.
Vaste kosten = kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt
geproduceerd. Bijv. de huur van een bedrijfspand of de aanschafkosten van een
lopende band.
Variabele kosten (VK) = kosten die wel veranderen als er meer of minder wordt
geproduceerd. Bijv. het arbeidsloon dat uitbetaald moet worden voor ieder gewerkt
uur of de halffabricaten die aangeschaft moeten worden om het eindproduct te
maken.
De hoogte van de variabele kosten wordt bepaald door de productiefunctie.
Totale kosten (TK) = alle kosten die gemaakt zijn. TK = variabel + vast (kosten)
Toe- en afnemende meeropbrengsten komen ook naar voren in de TK-lijn. De kosten
nemen minder dan evenredig toe met een uitbreiding van de productie =
toenemende schaalvoordelen. De kosten nemen meer dan evenredig toe met een
uitbreiding van de productie = afnemende schaalvoordelen.
Om te bepalen hoeveel een producent aanbiedt bij een gegeven prijs, zijn er nog 2
kostensoorten: de gemiddelde totale kosten en de marginale kosten.
De gemiddelde totale kosten (GTK) zijn de totale kosten per geproduceerde
eenheid. GTK = totale kosten/productieomvang
De GTK berekenen is nodig om te bepalen of een producent winst maakt. Dit is
alleen als de GTK lager zijn dan de gemiddelde opbrengst van het product. De
GTK-lijn kan worden afgeleid van de TK-lijn.
Bij iedere productieomvang zijn de GTK gelijk aan de y-waarde op de TK-lijn
gedeeld door de x-waarde op de TK-lijn. GTK = y/x
De GTK veranderen als de productieomvang verandert. Als de productie toeneemt,
dalen de GTK. De gemiddelde bijdrage van de vaste kosten aan de totale kosten
neemt af als de productie stijgt.
De marginale kosten (MK) zijn de extra totale kosten die gemaakt worden om een
extra eenheid te produceren. MK = extra totale kosten/extra geproduceerde
eenheid
De MK zijn gelijk aan de toename van de TK als er een extra eenheid wordt
geproduceerd. Het berekenen van de MK is nodig om te bepalen hoeveel een
producent zal produceren om zijn winst te maximaliseren.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper marouaal-jarbouchi. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,39. Je zit daarna nergens aan vast.