Functieleer samenvatting (Hoofdstuk 1 en 3 t/m 10)
Hoofdstuk 3 Gewaarwording
- gewaarwording/sensatie= perifere verwerking door de zintuiglijke
receptoren.
- Waarneming/perceptie= de hogere orde interpretatie.
o De 5 zintuigen: zien horen, smaak, reuk, tast.
o Daarnaast: kinesthetische informatie (= stand van ledematen
en spanning spieren) evenwicht, tast/textuur, pijn,
temperatuur, trillingen.
Het motionsysteem is kleurenblind
3.2 gezichtsvermogen:
Via V1 (de primaire visuele cortex) wordt de informatie doorgestuurd
naar. Na de primaire visuele cortex, wordt de informatiestroom in
tweeën gedeeld:
1. Het ventrale pad, naar de inferotemporele cortex zorgt
ervoor dat we bv flesje kunnen herkennen → is verantwoordelijk
voor patroonherkenning, 3D vormperceptie, kleurperceptie,
geurperceptie ( het ‘wat’systeem). Zoals de naam doet vermoeden,
is dit maar een tijdelijke opslag. De route wordt ook wel de WAT
route genoemd
2. Het dorsale pad, naar de parietaal→ is verantwoordelijk voor
lokalisatie (het ‘waar’ systeem). Het stuurt je visuele actie systeem
aan (bv kijken waar je loopt op de trap).
Oogbewegingen:
• Saccades: Ballistische sprongen van ca 20-40 msec
gedurende je blind bent. Worden gebruikt tijdens het scannen
van omgeving en lezen. Het kijken naar een andere kant/ een
nieuw beeld. is een snelle beweging van de ogen die tot doel
heeft een nieuw fixatiepunt te vinden.
• Nystagmus: Tremorachtige oogbeweging. Nodig omdat
kegeltjes anders te snel vermoeid zouden raken (refractaire
periode). Zonder: Zicht verdwijnt binnen seconden. (snelle
, oogbewegingen). Bij nystagmus gaan uw ogen snel heen-en-
weer. Dit gaat vanzelf. U kunt het bewegen niet stoppen.
• Volgbewegingen: Extern target volgen.
• Convergentie: Houdt beide ogen op het target gefixeerd
We hebben een visueel geheugen voor en na de saccade: je hebt
nauwelijks een visueel geheugen van het beeld uit de vorige saccade
Bijziend (Myopie): lens te bol/oog te lang, brandpunt te
dichtbij.
Verziend (): lens te plat/oog te kort, brandpunt te ver.
Presbyopie: Binnenste van
lens verhard, lens niet bol
genoeg (leesbril). Naarmate
je ouder wordt gebeurt dit
automatisch.
Astigmatisme: Cornea niet
geheel bolvormig.
Laseren: Cornea platter of
boller maken.
Ziektes:
Staar: Vertroebeling lens (ouderdom, suiker)
Macula degeneratie: Focus is zwart en vervormt
(rokers)
Glaucoom: Perifeer zicht wordt minder (uitval M-
cellen t.g.v. druk in oog)
Kleurperceptie:
A. Drie soorten kegeltjes:
- Blauw: kort (max bij 435 nm)
- Groen: midden (max bij 535 nm)
, - Rood: lang (max bij 565 nm)
Bij wit licht (alle golflengtes) vuren
alle drie de kegeltjes.
Young (1802): Trichromatische theorie: Alle kleuren komen tot stand
door menging van drie primaire kleuren (rood, groen en blauw) in
verschillende intensiteit.
Additieve kleurmening bij licht: Meer en meer golflengtes bereiken de
retina als meer kleuren licht worden samengevoegd.
Subtractieve kleurmenging bij verf: Steeds minder golflengtes
bereiken de retina omdat steeds meer wordt geabsorbeerd.
Opponente-processen theorie:
De signalen uit de 3 typen kegeltjes worden op hun weg naar de
hersenen ge-hercodeerd in 3 kanalen met opponente processen (rood-
groen proces, geel-blauwe proces, wit-zwarte proces).
- Rood-Groen
- Blauw-Geel
- Wit-Zwart
,Kleurnabeelden: Uitputting van deel van proces. Het ene plaatje put je
staafjes/kegels zo hard uit omdat ze zoveel vuren, dat ze even moeten
rusten.
Taak: Kijk een minuut naar rood oppervlak. De rode component van
rood-groene proces wordt uitgeput.
Bij naderhand kijken naar een wit oppervlak (dat zowel de rode als
groene component stimuleert) zal het groene systeem sterker reageren
omdat het rode systeem is afgemat.
Gevolg: Perceptie groen oppervlak!
Het ‘klassieke’ kleurna-effect is retina-specifiek: Het verdwijnt als je met
een ander oog kijkt of als je met hetzelfde oog ergens anders kijkt. Ook
is het kleurna-effect oog-specifiek.
Kleurnabeelden: Uitputting van deel van proces.
Green dot illusion: I.p.v. roze cirkels die stilstaan en waarvan er af en
toe een verdwijnt zie je uiteindelijk alleen een illusoire groene cirkel
(=nabeeld) die rond gaat.
Kleuren deficiëntie (kleurenblind): Een of meerdere aspecten van
kleurenperceptie deficiënt.
Kleurenblindheid wordt echter vaak niet opgemerkt omdat:
- Wel andere kleuren worden gezien (behalve albino's)
- Lichtheid een cue kan zijn voor kleur (denk aan zwart-wit tv)
- Naam voor de niet-waargenomen kleur wel correct kan zijn.
3.3 Gehoor
Geluid bestaat uit de ritmische compressie van luchtmoleculen die zich
voortplant als een golf.
Amplitude (dB) = Verschil
tussen hoogste en laagste
drukniveau (toonsterkte)
Frequentie (Hz) = Aantal
cycli per sec (toonhoogte)
Timbre = Aantal
verschillende componenten
,Mens: 20 Hz – 20.000 Hz
Het oor:
Buitenoor:
Oorschelp
Gehoorgang
Trommelvlies
Middenoor:
Hamer (Malleus)
Aambeeld (Incus)
Stijgbeugel (Stapes)
Binnenoor
Ovale venster
Slakkenhuis (Coclea)
In slakkenhuis: vloeistof + basilair
membraan met haarcellen
Toonsterkte: Bij hogere amplitude wordt
trommelvlies meer doorgebogen, grotere
verschuiving van vloeistof, meer haarcellen
gaan vuren en deze gaan vaker vuren.
Toonhoogte: Twee principes,
1. Plaats-principe (bij hoge tonen):
Plaats van maximale beweging is maat voor frequentie (hoe lager
de frequentie, hoe verder op membraan de maximale beweging) =
Tonotope organisatie
2. Frequentie-principe (bij lage tonen): Snelheid van vuren is maat
voor frequentie (300x vuren = 300 Hz, maar bij meer dan 1000 Hz:
Salvoprincipe )
Meeste geluid veel ingewikkelder dan één amplitude en één frequentie.
Timbre ontstaat doordat de natuurlijke geluiden meestal boventonen
hebben. De boventonen zijn een multiple van de grondtoon (Bij een
grondtoon van 100 Hz vindt je dus boventonen bij 200, 300, 400 Hz etc.).
, De relatieve sterkte van die boventonen bepaalt de kleur van het geluid.
Bij een complex geluid beweegt het membraan op meerdere plaatsen.
De beweging van dit membraan wordt via haarcellen omgezet in een
neural signaal dat via de gehoorzenuw wordt doorgestuurd naar de
hersenen (o.a. de primaire auditieve cortex A1).
Geluidslokalisatie
In het horizontale vlak kun je geluid tot op 1-2 graden nauwkeurig
lokaliseren.
2 cues voor het horizontale vlak: Interaural Level Difference (ILD) en
Interaural Time Difference (ITD).
ILD werkt alleen voor HOGE tonen omdat die een geluidschaduw
hebben.
Er zijn verschillende cues, voor hoge tonen anders dan lage tonen. Lage
tonen kun je op hele lange afstand horen, hoge worden gedempt,
kunnen slecht ergens ‘omheen’. (daarom viool vooraan, blazer
achteraan in concertzaal)… verschil in luidheid is vooral een cue voor
hoge tonen. Intensiteitsdifference vooral voor hoge tonen.
- Lage tonen: die gaan overal omheen, intensiteitsverschil is zelfde
voor linker en rechter oor (daarom werkt dat niet voor lage tonen).
Bij lage tonen is ITD tijdsverschil veel beter.
Onder water: geluid onder water wordt verder gedragen, en gaat sneller.
De cues werken dan niet meer … Time difference vervalt, en het draagt
verder, dus ILD vervalt ook.
ITD is niet afhankelijk van frequentie geluid, maar vooral van belang voor
lokaliseren van LAGE geluiden. De maximale ITD is ~.6 millisec
(duizendste van sec). De JND ligt rond 20 microsec (20 miljoenste van
seconde.
Volgens het model van Jeffress zitten er in de hersenstam (olijfkernen)
gespecialiseerde neuronen die verschillende ITDs (locaties) detecteren.
Onder water kun je geluid slecht lokaliseren omdat ITD en ILD te klein
zijn omdat water geluid snel geleidt en niet dempt.
Binaurale cues: elk verschil in het geluid dat de twee oren van een
bepaalde geluidsbron bereikt (interaural difference) en dat als aanwijzing
dient om auditieve lokalisatie mogelijk te maken.