5.6 Dunne darm
Duodenum: twaalfvingerige darm
Jejunum: nuchtere darm
Ileum: kronkeldarm
Functies dunne darm
Mechanisch: voortbewegen en kneden van het voedsel.
Secretorisch: de darmklieren scheiden darmsap af waarin zich water, slijm en enzymen
bevinden die de laatste etappes van de spijsvertering mogelijk maken.
Resorberend: het opnemen van de verteringsproducten in het bloed en in de lymfe.
Enzymen in de dunne darm
Eiwitsplitsende enzymen
o Peptidasen zijn enzymen die voor de laatste splitsing van de eiwitten zorgen, nadat
deze door de eiwitsplitsende enzymen van de maag (pepsine) en het pancreas
(trypsine) al in kleinere delen gesplitst zijn.
Suikersplitsende enzymen
o Disacharidasen (maltase, sucrase, lactase). De disacharidasen splitsen de
disachariden. Lactase splitst lactose in een glucose- en een galactosemolecuul.
Sucrase splitst sucrose in fructose en glucose. Maltase splitst maltose in twee
moleculen glucose.
Activerende enzymen
o Enterokinase zorgt voor de activering van trypsine, het eiwitsplitsende enzym uit de
alvleesklier.
In de crypten (‘dalen’) tussen de slijmvliesplooien monden de darmklieren uit. De plooien zelf (plicae
circulares / plooien van Kerckring) verstrijken niet als de darm zich vult, dus ook in aanwezigheid van
het voedsel hebben ze een oppervlaktevergrotend effect.
Villi intestinales: darmvlokken. Zorgen voor de resorptie van de verteringsproducten. De resorptie
vindt plaats vanuit het darmlumen (darmholte), via het eenlagige epitheel van de villi naar hun
binnenste of kern, waar zich de bloed- en lymfevaten bevinden die verantwoordelijk zijn voor het
transport van spijsverteringsproducten.
De enterocyten zijn bezet met microvilli (piepkleine uitstulpingen).
Splitsing suikermoleculen
Speekselamylase
Pancreasamylase (distase)
,5. Nieren
Homeostase: het constant houden van het inwendig milieu.
Deelfuncties nieren (renes):
Regeling vochtbalans
Langetermijnregulatie bloeddruk
Regeling mineraalhuishouding (kristalloïd-osmotische druk)
Regeling PH
Uitscheiding stofwisselingsproducten (o.a. ureum en urinezuur)
Uitscheiding lichaamsvreemde stoffen (o.a. medicijnen)
De door de nieren (renes) gevormde urine wordt door de ureters (urineleiders) naar de blaas (vesica
urinaria) vervoerd. Van hieruit wordt de urine door urinebuis (urethra) naar buiten afgevoerd.
De nieren liggen tussen aorta en vena cava inferior, d.m.v. de arteria renalis en de vena renalis. Dit is
gunstig voor de bloeddoorstroming en dus de filterwerking.
Door het concentrerend en verdunnend vermogen van de nieren kunnen ze de osmotische waarde
van het inwendig milieu en de arteriële bloeddruk constant houden.
Aan de buitenkant van de nier is een glad bruin kapsel, met daarover een vetkapsel (capsula
adiposa). Dit wordt door een bindweefselblad (fascie) naar boven en opzij afgesloten. Het peritenale
vet zorgen ervoor dat de nieren op hun plaats blijven liggen, dient als steun en vangt trillingen op.
Doorsnede nier:
Nierschors (cortex renalis)
Niermerg (medulla renalis)
Nierbekken (pyelum / pelvis renalis): holte opgebouwd uit een aantal nierkelken. Urine die
uit de papil komt, stroomt ik de kelk. Door het gladde spierweefsel zijn de kelken, nierbekken
en ureters in staat tot peristaltische contracties. De urine wordt vanuit het nierbekken door
de ureter naar de urineblaas vervoerd.
Nefron:
Kapsel van Bowman (nierkapseltje). Ligt in de cortex. Het kapsel van Bowman samen met de
glomerulus is het nierlichaampje.
Proximale tubulus (tubulus contortus primus). Ligt in de cortex, is verbonden met het kapsel
van Bowman.
Lis van Henle. Ligt in de medulla.
Distale tubulus (tubulus contortus secundus). Ligt in de cortex
Verzamelbuis (ductus colligens). Ligt in de medulla. Verzamelt urine en voert het naar de
nierpapillen. Speelt ook een rol bij de samenstelling een hoeveelheid ervan.
Processen van de nieren:
Ultrafiltratie (primaire urine, voorurine, pro-urine). Vindt plaats in het nierlichaampje. Water
en kleinmoleculaire stoffen worden vanuit het bloed in de glomerulus gefiltreerd, naar de
kapselruimte in het kapsel van Bowman.
o GFR: glomerular filtration rate. Is afhankelijk van de stroomsnelheid van het bloed in
de nier (renale flow) en de nettofiltratiedruk (bloeddruk, COD van het bloed (colloïd-
osmotische druk), kapseldruk, COD in het kapsel).
, De GFR kan afwijken van de waarde in de normale situatie, door een ernstige
daling van de arteriële bloeddruk, door een verandering in de permeabiliteit
van het glomerulusmembraan, door een stijging van de kapseldruk of door
een vermindering van de renale bloeddoorstroming en van het aantal
functionele nefronen.
GFR berekenen middels klaring.
Terugresorptie en excretie. Vindt plaats in de rest van het nefron. Terugresorptie is net als
excretie een selectief proces: een actief proces waar zuurstof voor nodig is.
o In de proximale tubulus wordt 65% van het natrium uit de voorurine
teruggeresorbeerd, daarna de chloride. Door de resorptie wordt de osmotische
waarde van het bloed hoger en die van de urine lager. Daarom wordt ook 65% van
het water teruggeresorbeerd. Ook glucose wordt teruggeresorbeerd door middel van
carriers. De plasmaconcentratie van een stof waarbij alle carriers in de niertubuli
bezet zijn, wordt de renale drempel van die stof genoemd. Daarboven verschijnt
deze stof in de urine.
o In het dalende been van de lis van Hele wordt alleen water geresorbeerd uit de
voorurine, waardoor de osmotische waarde van de voorurine in de richting van het
buigpunt van de lis van Henle toeneemt. In het stijgende been en de distale tubulus
wordt juist zout geresorbeerd, waardoor de urine hypo-osmotisch wordt.
o De opname uit de distale tubulus is een actief proces en wordt geregeld door
hormonen.
Aldosteron: afkomstig uit de bijnierschors. Stimuleert de terugresorptie van
natrium en bevordert de kaliumuitscheiding.
Parathormoon: afkomstig uit de bijschildkliertjes. Het verhoogt het
calciumgehalte van het bloed, door o.a. bevordering van mobilisatie van
calcium vanuit de botten naar het bloed en door de bevordering van
calciumresorptie in de darmen in samenwerking met vitamine D. In de nieren
bevordert PTH de terugresorptie van calcium- en magnesiumionen.
ADH (antidiuretisch hormoon) verhoogt de permeabiliteit voor water en
ureum in de distale tubulus en de verzamelbuis. De productie van ADH wordt
geregeld vanuit osmosensoren, in de hypothalamus. Verhoogde kristalloïd-
ostmotische waarde toename ADH. ADH wordt opgeslagen in de
hypofyseachterkwab (neurohypofyse). Te weinig ADH geproduceerd:
centrale diabetes inspidus. Diurese: hoeveelheid door de nieren
geproduceerde urine.
Er is sprake van acute nierinsufficiëntie wanneer de nierfunctie in de loop van enkele uren tot dagen
vermindert of uitvalt. De oorzaak kan zijn:
Verminderde doorbloeding van de nieren
Beschadiging van de nieren zelf
Obstructie van de ureters of urethra
Andere functies van de nieren
Bloeddrukregeling (lange termijn)
, Regulatie van de bloed PH (in samenwerking met de longen)
Erytropoëse (epo), werkt in op een plasma-eiwit
Vitamine-D stofwisseling, wordt in een actieve vorm omgezet
Dyalise: de uitwisseling van in water opgeloste stoffen door een semipermeabel membraan. Dyalise
is voor de verwijdering van afbraakproducten en overtollig water, wanneer de nieren onvoldoende
functioneren.
Hemodialyse (nierdyalise, door middel van een kunstnier), uitwisseling van stoffen tussen het
bloed en spoelvloeistof (dialysaat) op basis van diffusie
Peritoneale dialyse, de buikholte wordt gevuld met een steriele waterige oplossing van
elektrolyten en glucose. Het peritoneum werkt als dialysemembraan tussen het bloed in de
peritoneale capillairen en het dialysaat in de buikholte. Door de glucose is het dialysaat
hyperosmotisch en kan er vocht aan de patiënt worden onttrokken.
Urinewegen zorgen voor de afvoer van de urine vanuit de nieren:
Ureters liggen retroperitoneaal. De binnenzijde is bekleed met overgangsepitheel (in een
aantal cellagen gerangschikt). De wand bevat veel glad spierweefsel. Door peristaltische
contracties wordt de urine richting blaas gebracht. De ureteropeningen in de blaas zijn door
contractie van de spieren in de blaaswand gesloten, dit ter bescherming van reflux. De
peristaltische bewegingen worden voornamelijk aangestuurd door het parasympatische
zenuwstelsel.
Urineblaas ligt subperitoneaal achter beide schaambeenderen. De wand bestaat
voornamelijk uit glad spierweefsel. Rondom de blaasuitgang ligt een lusvormige spier, de
musculus sphincter vesicae (inwendige sfincter), deze is onwillekeurig. De uitwendige sfincter
(musculus sphincter urethrae) is wel willekeurig.
o Functie: urinereservoir
o 350 ml mechanoreceptoren geprikkeld mictiereflex
o De blaasfunctie is een samenspel van het parasympathische, sympathische en
animale zenuwstelsel. De urinelozing kan worden bevorderd door samentrekking van
de (dwarse) buikspieren (buikpers).
Urinebuis (urethra). Vormt de verbinding tussen de urineblaas en de buitenwereld.
Incontinentie: controle op de urinelozing is gestoord of afwezig.
Stress-incontinentie: bij plotselinge drukverhogende momenten in de buikholte
Urge-incontinentie: een verhoogde prikkelbaarheid van de blaas, waardoor er al bij geringe
vulling een hevige, onbedwingbare mictiedrang optreedt
Spastische blaas: verbinding tussen de urineblaas en de hersenen is gedeeltelijk of geheel
verbroken, waardoor de urineblaas zelfstandig gaat functioneren via de blaasreflex.
Overloop-incontinentie: er is eerder sprake van urineretentie waarbij de overvolle, sterk
gespannen en daarmee pijnlijke blaas overloopt, doordat de afvoer van de urine wordt
belemmerd. Druppelsgewijs urineverlies.
Mictie-apraxie: onvermogen tot het uitvoeren van gerichte handelingen, door dementen.
Functionele incontinentie: de wc niet tijdig kunnen bereiken.
Urine