Samenvatting examen Goederenrecht
Examentermen.
1.1 De kandidaat onderbouwt voor een situatie of deze behoort tot het goederenrecht of
het verbintenissenrecht Hoofdstuk 2 en 3
1.2 De kandidaat onderbouwt voor een situatie of er sprake is van een absoluut of relatief
recht. Hoofdstuk 4 en 8
1.3 De kandidaat onderbouwt voor een situatie van welk soort goed{eren} er sprake is
{Een zaak, een vermogensrecht, een registergoed, een niet-registergoed, een roerende
zaak, een onroerende zaak. Hoofdstuk 3
1.4 De kandidaat onderbouwt voor een situatie of er sprake is van houderschap, eigendom
of bezit. Hoofdstuk 6
1.5 De kandidaat onderbouwt voor een situatie of deze voldoet aan de vereisten voor een
overdracht Hoofdstuk 5, 6 en 7
1.6 De kandidaat onderbouwt voor een situatie op welke wijze de levering van goederen
{roerende en onroerende zaken en vermogensrechten} plaatsvindt.
NB de genoemde leveringen Art. 3:115 BW. Hoofdstuk 5 en 6
1.7 De kandidaat onderbouwt voor een situatie met roerende zaken of er sprake is van
derde bescherming. NB derde bescherming voor registergoederen en rechten op naam
worden niet getoetst. Hoofdstuk 7
1.8 De kandidaat stelt de wijze van verkrijging van goederen vast. {Verjaring, erfopvolging,
natrekking, inbezitneming{toe-eigening}, zaakvorming, vinder schap, schatvinding,
vermenging} hoofdstuk 3 en 5
1.9 De kandidaat onderbouwt voor een situatie van welke zekerheidsrecht er sprake is
{hypotheek, pand} hoofdstuk 9, 10 en 11
1.10 De kandidaat analyseert voor een situatie de rol van de actoren bij het vestigen van
een hypotheek {hypotheekhouder, hypotheekgever} of pand {pandhouder, pandgever}
hoofdstuk 9, 10 en 11
1.11 De kandidaat onderbouwt voor een situatie hoe een zekerheidsrecht gevestigd
wordt {hypotheek, vuistpand, openbaar pand} hoofdstuk 9,10 en 11
1.12 De kandidaat onderbouwt voor een situatie welk beperkt recht van toepassing is
{de genotsrechtterm recht van opstal, appartementsrecht, recht van vruchtgebruik,
erfpachtrecht, recht van erfdienstbaarheid} Hoofdstuk 4 en 8
1.13 De kandidaat onderbouwt voor een situatie welke beperking van het
eigendomsrecht van toepassing is {beperkingen uit de wet {burenrecht}, hinder,
misbruik van eigendom, misbruik van recht} hoofdstuk 6
Hoofdstukken samenvatten: 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11
1
,Inhoudsopgave
Examentermen. .............................................................................. 1
Hoofdstuk 2 .................................................................................... 3
Hoofdstuk 3 .................................................................................... 5
Hoofdstuk 4 .................................................................................... 7
Hoofdstuk 5 .................................................................................. 11
Hoofdstuk 6 .................................................................................. 17
Hoofdstuk 7 .................................................................................. 21
Hoofdstuk 8 .................................................................................. 22
Hoofdstuk 9 .................................................................................. 24
Recht van parate executie ............................................................. 25
Hoofdstuk 10 ................................................................................ 26
Hoofdstuk 11 ................................................................................ 29
2
,Hoofdstuk 2
Vermogensrecht: dat deel van het privaatrecht dat de verhouding tussen personen regelt
met betrekking tot hun vermogen.
Ook gaat het vermogensrecht over de rechten en plichten die burgers ten opzichte van
elkaar hebben. We hebben het dan over verbintenissen.
Door de plicht van de ene persoon heeft de andere persoon een recht.
Een verbintenis is dus een recht en een plicht.
Vermogen: het totaal van bezittingen en schulden.
We hebben het hier dus over ‘recht’ in de betekenis van een aanspraak op vermogen.
Denk bijvoorbeeld aan eigendom, of aan het recht op betaling van de koopsom.
Vermogensrechten kunnen worden ingedeeld in absolute en relatieve rechten.
Absolute rechten: rechten die iemand heeft over een goed. Deze rechten die men kan
handhaven ten opzichte van iedereen. {Eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, hypotheekrecht}
Relatieve rechten: rechten die de juridische relatie tussen personen beschrijven met
betrekking tot vermogen. Het gaat dus over welke rechten de ene persoon ten opzichte van
de ander heeft.
Rechten die men kan handhaven ten opzichte van 1 of meer bepaalde personen.
{Recht op levering dat de koper heeft ten opzichte van de verkoper}
We hebben het over verbintenissen. Door de plicht van de ene persoon heeft de andere
persoon een recht.
Goederenrecht
Het goederenrecht gaat dus over de rechtsverhouding van burgers ten opzichte van
goederen.
Manieren waarop een burger een rechtsverhouding kan hebben ten opzichte van een goed:
- Eigenaar van een zaak
- Geen eigenaar maar wel bezitter
- Houder van een zaak
Denk bijvoorbeeld aan wat eigendom is en hoe je eigendom verkrijgt.
Maar ook hoe iemand bezitter kan zijn, eventueel zonder eigenaar te zijn.
Het goederenrecht gaat over wat goederen zijn en hoe ze kunnen worden ingedeeld.
3
, Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht gaat over de rechtsverhouding van personen ten opzichte van
andere personen met betrekking tot hun vermogen.
Dit gaat over verplichtingen die de ene burger heeft ten opzichte van de andere burger.
Het gaat dan over vermogensrechtelijke plichten en rechten.
- Plicht die de verkoper ten opzichte van de koper heeft om het goed te leveren
- Plicht die de huurder ten opzichte van de verhuurder heeft om de huur te betalen
- Plicht tot schadevergoeding die de veroorzaker van een verkeersongeluk heeft ten
opzichte van een slachtoffer
Verbintenissen kunnen op verschillende manier ontstaan. We hebben het dan over de
bronnen van verbintenissen. Dat zijn de wet en de overeenkomst. Verbintenissen kunnen
ontstaan uit een overeenkomst.
Een koopovereenkomst levert een betalingsverbintenis en een leveringsverbintenis.
Maar als iemand jou schade toebrengt is er een betalingsverbintenis die is ontstaan uit de
wet en natuurlijk niet uit een overeenkomst.
4