Hoofdstuk 1 | The nature and process of social research
Wat is ‘sociaal onderzoek’?
Na het lezen van dit boek zal je veel meer verstand hebben van sociale onderzoeksmethoden. Dit is
vooral belangrijk om twee redenen:
1. Om de vele valkuilen waarin beginnende onderzoekers vallen te weten en dus te ontwijken.
2. Om bekend te raken met de manier waarop onderzoek uitvoert wordt zodat je artikelen
beter kunt begrijpen.
De term ‘sociaal onderzoek’ refereert naar wetenschappelijk onderzoek waarvan de hoofdvragen
toegespitst zijn op sociaal wetenschappelijke gebieden (zoals de sociologie en criminologie). Sociaal
onderzoek wordt vooral uitgevoerd omdat er een bepaald aspect dat speelt in de maatschappij tot
op zeker niveau onopgelost is.
De context van sociale onderzoeksmethoden
Sociaal onderzoek is niet hermetisch afgesloten van de buitenwereld: veel factoren creëren
gezamenlijk de context voor jouw onderzoek en kunnen bepalend zijn bij alle beslissingen. De
voornaamste invloeden zijn de theorie en de epistemologische en ontologische overwegingen.
Hieronder deze en enkele aanvullende invloeden op het sociale onderzoek:
1. Theorieën: de informatie binnen een onderzoeksgebied is vaak al meermaals in theorieën
gegoten. Deze theorieën beïnvloeden jouw onderzoek omdat ze je helpen om de
achtergrond beter te begrijpen en om jouw onderzoek vorm te geven;
2. Literatuur: je moet bekend zijn met wat er al onderzocht is met betrekking tot datgene
waarin je geïnteresseerd in bent;
3. Jouw visie op de relatie tussen theorie en het onderzoek: je kan beginnen met een theorie (en
daarop je hypothese baseren), of eindigen met een theorie;
4. Epistemologische overwegingen: de aannames en visies over hoe het onderzoek uitgevoerd
moet worden. Wat is de beste manier om dit sociale fenomeen te meten?
5. Ontologische overwegingen: de aannames van het sociale fenomeen zelf. Is het fenomeen
wel door ons te beïnvloeden? Is het een product van onze interacties.
6. Values en ethical issues: de normen en waarden binnen de maatschappij (wat is ethisch
verantwoord?).
7. Het doel van het onderzoek: draagt het enkel bij aan de stapel met kennis die er is over
sociale wereld of moet het praktisch nu hebben en de wereld veranderen. Twee soorten
onderzoeken die min of meer exclusief zijn ontwikkeld om implicaties te hebben voor het
alledaagse leven zijn evaluatieonderzoek en actieonderzoek.
8. De politieke context: veel onderzoek wordt gefundeerd door overheidsinstellingen. Bepaalde
onderwerpen zijn dus aantrekkelijker om te onderzoeken, krijgen meer aandacht en worden
vaker gepubliceerd.
9. De training en persoonlijke waardes en voorkeuren van de onderzoeker zelf.
Kernelementen van sociaal onderzoek
De volgende elementen zijn volgens Bryman de kernelementen van sociaal onderzoek, die meestal in
dezelfde volgorde afgewerkt moeten worden:
- Literatuuronderzoek. In dit onderdeel moet de onderzoeker kritisch kijken naar (1) wat er als
bekend is over het onderwerp (2) welke concepten en theorieën zijn gevormd (3) welke
onderzoeksmethoden al zijn gebruikt om dat onderwerp te onderzoeken (4) welke conclusies
er zijn getrokken of controversies er zijn ontstaan, (5) welke tegenstrijdigheden of
onenigheden er bestaan en (6) wie de meest toonaangevende onderzoekers zijn op dat
gebied.
- Concepts and theorieën. Concept is de manier waarop we de sociale wereld begrijpen. Zoals
al eerder besproken kunnen theorieën de basis vormen voor onderzoek of juist de uitkomst
, ervan. Dit ligt ten grondslag aan het verschil tussen de deductieve en inductieve benadering
van de relatie tussen theorie en onderzoek respectievelijk. Vertrouwd raken met de
concepten en theorieën is van groot belang omdat het (1) on helpt om de gegevens de
interpreteren door een ‘framework’ te bieden en (2) een beeld geeft van hoe nuttig of juist
beperkt de theorieën zijn in het ontrafelen van sociale fenomenen.
- Onderzoeksvragen. Het denken over onderzoeksvragen dwingt ons om te kijken aar wat we
werkelijke wille weten en onderzoeken. Slecht (niet concreet) geformuleerde
onderzoeksvragen resulteren in slecht onderzoek, omdat je warrig te werk gaat.
Onderzoeksvragen hebben zeven belangrijke functies, want ze (1) leiden je onderzoek (2)
leiden je besluiten met betrekking tot het onderzoeksdesign (3) leiden je besluiten met
betrekking tot welke data je van wie wilt verwerven (4) leiden je data-analyse (5) leiden de
manier waarop je data rapporteert (6) zorgen ervoor dat je niet onnodige zijwegen inslaat en
(7) maken de lezers duidelijk waar jouw onderzoek over gaat.
- Sampling cases. De term ‘cases’ wordt toegevoegd, omdat de steekproever niet altijd (maar
wel heel erg vaak) bestaan uit mensen. Indien het niet over mensen gaat, maar bijvoorbeeld
van kranten dan is dit een content analysis. Vaak bestaan ‘cases’ dus we uit mensen en
wordt er geprobeerd om een zo representatief mogelijke steekproef te verkrijgen die de
populatie goed weerspiegelt. Soms wordt er een enkele ‘case’ onderzocht, dit heeft dan een
‘case study’. De bedoeling bij deze opzet is dan niet om een aspect (zoals een mening) van de
populatie te onderzoek, maar alleen die enkele ‘case’ zo gedetailleerd mogelijk te
analyseren.
- Dataverzameling. Er zijn ontzettend veel instrumenten die gebruikt kunnen worden tijdens
de dataverzameling. Een voorbeeld hiervan is een neuropsychologische test of een
gestructureerd interviews. Participantobservatie en een semigestructureerd interview
worden gebruikt als de onderzoeker het onderzoek wat opener wilt houden. De
dataverzameling moet natuurlijk heel goed afgespitst worden op de vraag die beantwoordt
moet worden.
- Data analyse. Het managen, analyseren en interpreteren van de verzamelde dat, vaak via
een gecomputeriseerd programma (zoals IBM SPSS). Er wordt wel eens onderscheid gemaakt
tussen een primaire en een secundaire analyse. Wanneer de data primair geanalyseerd
wordt, wordt het geanalyseerd door de onderzoekers zelf die verantwoordelijk was voor de
dataverzameling. Bij secundaire data-analyse analyseert iemand anders. Bij het opstellen van
het onderzoek moet al snel rekening gehouden worden met de data-analyse: wacht niet met
de analyse methodes totdat alle data verzameld is.
- Rapporteren. De rapportage van (sociaal)wetenschappelijk onderzoek kent in ieder geval de
volgende onderdelen: een introductie, bespreking van de literatuur, onderzoeksmethoden,
resultaten, een discussie en conclusie.
,Hoofdstuk 2 | Social research strategies: quantitative research and qualitative research
Introductie
Er moeten twee belangrijke theoretische kanttekeningen worden gemaakt met betrekking tot de
verhouding tussen theorie en onderzoek.
- Sociale onderzoeksmethoden zijn erg onderhevig aan de manier waarop gedacht wordt dat
de sociale realiteit bestudeert moet worden.
- Het is soms erg moeilijk om te bepalen hoe specifieke onderzoeksmethoden zich precies
verhouden tot de context.
Theorie is belangrijk want het biedt een achtergrond en reden voor het onderzoek dat wordt
uitgevoerd.
Theorie en onderzoek
Een theorie wordt vaak gedefinieerd als ‘een verklaring van waargenomen regelmatigheden’. Er
wordt een tweedeling gemaakt tussen zogeheten ‘theorieën van middelklasse’ en ‘grandioze
theorieën’. De laatste is vooral abstractere, algemenere theorieën (zoals symbolisch interactionisme,
poststructuralisme) die moeilijker te toetsen zijn en moeilijker direct te relateren aan de realiteit.
Aanvulling college: is onmogelijk omdat je er altijd met een vooroordeel in gaat.
Naïef empirisme wordt op een aantal verschillende manieren gebruikt:
• Wordt gebruikt om een algemene bandering van de studie van de werkelijkheid aan te
duiden die suggereert dat alleen kennis is opgedaan door ervaring en zintuigen aanvaardbaar
is. Ideeën moeten aan strenge tests worden onderworpen voordat ze als kennis worden
beschouwd.
• Het verzamelen van ‘feiten’ is een legitiem doel op zich (naïef empirisme).
Volgens de deductieve theorie leidt de onderzoeker zijn hypothese
af van de beschikbare literatuur (van de theorie naar de observaties).
Aan het einde van het onderzoek zal hij de conclusie terug moeten
plaatsen in de literatuur en vindt er dus inductie plaats (van de
observaties naar de theorie). Zie voor een visualisatie hiervan de
afbeelding hieronder. Bijna alle onderzoekers werken voornamelijk
vanuit een deductief standpunt. Een deductieve benadering gaat
vaak samen met kwantitatief onderzoek. Het proces lijkt erg lineair,
de ene stap volgt de andere op maar dat is niet altijd (de kijk
verandert, nieuwe theorieën gepubliceerd, relevantie van gegevens
wordt pas duidelijk na verzamelen data). Een alternatieve strategie
om theorie en onderzoek te linken is vanuit een inductief standpunt
waarbij de onderzoeker gegeneraliseerde theoretische conclusies
trekt uit observaties. Dit alternatief bevalt ook een deductief element
aangezien het uitgangspunt gebruikt zal worden voor deducatieve
doeleinden. Aanvulling college: 100% inductief onderzoek is niet mogelijk omdat je altijd wel een
enkel voordele hebt.
Deze benadering, die voor het eerst werd geschetst door Glaser en Strauss (1967), wordt vaak
beschouwd als bijzonder sterk in termen van het genereren van theorieën op basis van gegevens.
, Hiernaast zie je hoe het proces van deductie plaatsvindt. Het kan
echter beter worden beschouwd als een algemene oriëntatie op het
verband tussen theorie en onderzoek.
Deze benadering, die voor het eerst werd geschetst door Glaser en
Strauss (1967), wordt vaak beschouwd als bijzonder sterk in termen
van het genereren van theorieën op basis van gegevens
Epistemologische (kennis) vraagstukken
‘’Wat is of zou gezien kunnen worden als acceptabele kennis binnen
gebied X?’’. Dat is de vraag waar epistemologische vraagstukken zich
mee bezighouden. Het draait dan vooral om het volgende vraagstuk:
‘’Kan en zou de sociale wereld volgens dezelfde principes, procedures
en ethos onderzocht moeten worden als de natuurwetenschappen?’’,
‘’Hoe kunnen we de wereld om ons heen kennen?’’, ‘’Wat kunnen wij
weten?’’, ‘’Wat is de oorsprong, aard en reikwijdte van onze kennis?’’,
‘’Hoe komen wij tot aanvaardbare kennis?’’. Voorstanders van deze
visie nemen een positivistisch standpunt in.
Maar de term gaat verder dan dit principe, hoewel de samenstellende
elementen tussen auteurs verschillen. Positivisme omvat echter ook de
volgende principes:
1. Alleen verschijnselen en dus kennis die door de zintuigen wordt bevestigd, kunnen echt als
kennis worden gerechtvaardigd (het principe van fenomenalisme). Er wordt dus een grotere
epistemologische status gegeven aan observatie dan aan theorie.
2. Het doel van de theorie is om hypothesen te genereren die kunnen worden getoetst en
waarmee verklaringen van wetten kunnen worden beoordeeld (het principe van
deductivisme).
3. Kennis wordt verkregen door het verzamelen van feiten die de basis vormen voor wetten
(het principe van inductivisme).
4. Wetenschap moet (en kan vermoedelijk) worden bedreven op een manier die waardevrij is
(dat wil zeggen objectief).
5. Er is een duidelijk onderscheid tussen wetenschappelijke uitspraken en normatieve
uitspraken en de overtuiging dat de eerste het ware domein van de wetenschapper zijn. Dit
laatste principe wordt geïmpliceerd door het eerste omdat de waarheid of anderszins van
normatieve uitspraken niet door de zintuigen kan worden bevestigd.
Bij positivisme gaat het om benadrukken en verklaren van sociaal gedraag.
- Positivisme is voor sommige interpretavisten een scheldwoord.
- Makkelijkst om te begrijpen is: ‘Oh het is het model uit de natuurwetenschap die wordt
geplakt op de sociale werkelijkheid en je probeert wetenschap te doen volgens de
natuurwetenschappen’. Positivisten zijn heel erg grebrand om universele wetmatigheden,
zoals zwaartekracht. Dat gaat overal ter wereld op. Hetzelfde moet worden gedaan in de
sociale wetenschap om zo algemene patronen proberen te ontdekken in menselijk gedrag.
Hoe kunnen we tot dat soort kennis komen?
Er moeten hypotheses worden geformuleerd (via deductie). De hypotheses zeggen iets voer de
wetmatigheid. Bijvoorbeeld de tijd die je besteed aan een studie en het dat dat je haalt. Dat gaat in
elke samenleving gelijk op, overal ter wereld. Dat wordt dan getoetst op basis van confrontatie van
de feiten (de observaties). Door eliminatie van onjuiste theorieën leren we stap-voor-stap van onze
fouten (via inductie).