Nature-nurture debat Nature, ook wel nativisme, ontwikkeling door aanleg.
Nurture, ook wel empirisme, ontwikkeling door omgeving.
Continue ontwikkeling Geleidelijke ontwikkeling zonder abrupte veranderingen.
Discontinue ontwikkeling Ontwikkeling is een opeenvolging van abrupte veranderingen.
Kritieke periode Ontwikkelingsperiode waarin specifieke ervaringen zijn voor typische
ontwikkeling.
Sensitieve periode Ontwikkelingsperiode waarin specifieke ervaringen belangrijk zijn voor
typische ontwikkeling.
Domain-general development Ontwikkeling kan invloed hebben op veel verschillende vaardigheden.
Domain-specific development Ontwikkeling van verschillende vaardigheden is onafhankelijk.
Ecologische theorie – Bronfenbrenner (interactie)
1. Kind Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische factoren.
2. Micro Directe omgeving van het kind (school, familie).
3. Meso Connecties tussen de microsystemen.
4. Exo Indirecte omgeving van het kind (werkomstandigheden ouders).
5. Macro Culturele context.
6. Chrono Tijd (corona, oorlog).
Psychosociale ontwikkelingstheorie – Erikson (biologie, psychologie, cultuur)
Acht fases Conflict Deugd
1. Zuigelingen fase Vertrouwen vs. fundamenteel vertrouwen Hoop
2. Peuterleeftijd Autonomie vs. schaamte en twijfel Wil
3. Kleuterleeftijd Initiatief vs. schuldgevoel Doelgerichtheid
4. Basisschoolleeftijd Vlijt vs. minderwaardigheid Competentie
5. Adolescentie Identiteit vs. identiteitsverwarring Trouw
6. Vroege volwassen Intimiteit vs. isolement Liefde
7. Middelbare volw. Generativiteit vs. stagnatie Zorg
8. Late volwassenheid Ego-integriteit vs. wanhoop Wijsheid
Evolutionaire psychologie – Darwin en co. (vorming ontwikkeling door evolutie)
1. Muturation approach Universeel verloop van stadia en groei.
2. Vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden.
Zelfdeterminatie theorie – Deci en Ryan.
1. Kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen.
2. Omgeving dan die natuurlijke ontwikkeling stimuleren of dwarsbomen.
Social learning theorie – Bandura Leren door conditionering, observeren en imiteren.
Constructionisme – Piaget Kinderen construeren hun eigen ontwikkeling door theorieën te bedenken
en deze te testen.
Sociocultural theory – Vygotsky Impact van sociale en culturele ervaringen op ontwikkeling van het kind.
Nativistische theorieën (Een deel van de) cognitieve vaardigheden zijn aangeboren.
Methoden voor data verzameling
1. Zelf-rapportage
2. Ouder-rapportage
3. Leerkracht-rapportage
4. Peer-rapportage
5. Observatie
6. Gedragsmeting
Cross-sectionele methoden Verschillende leeftijdsgroepen vergelijken op hetzelfde tijdstip.
Longitudinale methoden Dezelfde individuen op verschillende tijdstippen.
Cohort-sequentiële methoden Combinatie van cross-sectioneel en longitudinaal.
, Haptische perceptie Wereld waarnemen en begrijpen door aanraking.
Gehoor Al 23-24 weken vòòr de geboorte ontwikkeld.
Zicht, visual acuity Scherpte van het zicht, 6-12 maanden na geboorte goed ontwikkeld.
Object consistentie Object herkenning bij verschillende afstanden, hoeken en licht.
Multi sensorische waarneming Het waarnemen van objecten en gebeurtenissen van meerdere zintuigen.
Infant states Afwisselend patroon van slaap en waak bij baby’s.
1. Diepe slaap
2. Lichte slaap
3. Slaperig
4. Alert
5. Wakkere activiteit
6. Huilen
Emoties Subjectieve reacties op de omgeving, positief of negatief.
Genetic-maturational view Emoties zijn producten van biologie.
Learning perspective Emoties leren door beloning en negeren van ouders bij bepaalde
emotionele expressie.
Functionalist perspectieven Emoties helpen om doelen te bereiken een aan te passen aan omgeving.
Temperament en vermogen om positieve of negatieve emoties te uitten.
Veerkrachtigen / Easy Zelfverzekerd, competent, niet angstig.
Overcontrollers / Slow-to-warm-up Aardig en gehoorzaam maar niet zo assertief (internaliserende
problemen).
Undercontrollers / Difficult Energiek, rusteloos en weinig concentratie (externaliserende problemen).
Primaire emoties Al op vroege leeftijd en vereist geen introspectie of zelfreflectie.
Bv. angst, vreugde, verdriet, interesse, walging, verbazing.
Secundaire emoties Later in ontwikkeling en afhankelijk van zelfbewustzijn en anderen.
Bv. trots, schaamte, schuld, jaloezie.
Behoedzaamheid (wariness) Meer interesse voor onbekende dan bekende mensen.
Stranger distress Angst voor onbekenden, rond de 7-9 maanden.
Social referencing Reactie adhv hoe bv moeder zich gedraagt bij onbekend persoon.
Seperation protest Angst wanneer kind van moeder gescheiden wordt, rond 15 maanden.
Emotional display rules Cultuur afhankelijke regels over welke emotie bij welke situatie hoort.
Emotionele scripts Complexe schema’s die het kind helpen emotie te linken aan gebeurtenis.
1. 4-6 jaar Eén emotie tegelijk kunnen begrijpen.
2. 6-8 jaar Twee emoties van hetzelfde type tegelijk kunnen begrijpen.
3. 8-9 jaar Twee emoties als respons op verschillende situaties tegelijk beschrijven.
4. 10 jaar Twee emoties als respons op twee verschillende aspecten van één situatie.
5. 11-12 jaar Begrijpen dat één situatie tegenovergestelde emoties kan opwekken.
Hechting (attachment) Sterke emotionele band tussen baby en verzorgen, ontwikkeld in tweede
helft van eerste levensjaar.
Psychoanalytische theorie hechting Baby hecht aan borst moeder en daarna als moeder zelf als bron.
Leertheorie van hechting Moeder als secundaire bekrachtiger, associatie moeder en eten.
Cognitieve ontwikkelingsbenadering van hechting Onderscheid maken tussen moeder en vreemdeling.