GZCII samenvatting week 1 November 2020
Inhoudsopgave
HC Introcollege .................................................................................................................................... 2
HC Pathologie van de mamma ............................................................................................................ 7
HC Chirurgie mammacarcinoom ....................................................................................................... 15
WG1 Mammacarcinoom ................................................................................................................... 19
IC Mammacarcinoom ........................................................................................................................ 25
HC Mammacarcinoom en systemische therapie............................................................................... 28
HC Radiotherapie .............................................................................................................................. 37
WG2 Mammacarcinoom ................................................................................................................... 43
PR1 Mammacarcinomen ................................................................................................................... 49
HC Voeding & kanker......................................................................................................................... 56
HC Psycho-oncologie ......................................................................................................................... 60
1
,HC Introcollege
• E-modules cervixcarcinoom, vulvacarcinoom en ovariumcarcinoom
• Leerboek oncologie 10e herziene druk
Belangrijk, ook daaruit komen vragen. Stof is meer dan alleen HC
• Meerkeuze en open vragen. Eindcijfer 50% meerkeuze en 50% open
• Robbins & Cotran Pathologic basis of disease 10th editie
Wat is een tumor?
• Tumor = zwelling
• Vormen van groei
1. Normale groei (geen zwelling)
- Normale turnover van cellen in beenmerg, epidermis en darm
- We worden allemaal van kind volwassen
- Herstel van weefselschade als je een wondje hebt.
2. Groeistoornissen
= aangepaste groei --> adaptatie van cellen door omgevingsveranderingen van de cel
- Kan komen door stressfactoren of hormoonveranderingen
- Cellen veranderen in: grootte, aantal, fenotype, metabole activiteit en functie
3. Autonome groei
- Tumorgroei
Groeistoornissen
• Gecontroleerde aangepaste groeistoornissen: adaptatie
- Kwantitatief (hypertrofie, hyperplasie en atrofie)
- Kwalitatief (metaplasie en dysplasie)
• Ongecontroleerde groeistoornissen (tumorgroei)
- Goedaardige tumoren
- Kwaadaardige tumoren
Gecontroleerde aangepaste groeistoornissen: adaptatie
Kwantitatieve adaptatie (toename van weefsel)
1. Hypertrofie
• = orgaan wordt groter doordat de cellen groter worden
• Hypertrofie treedt met name op in weefsel die niet meer delen, zoals zenuwweefsel of
spierweefsel
• Fysiologisch --> sport en bij zwangerschap vergrote van de uterus
• Pathologisch --> LVH door hypertensie
2. Hyperplasie
• Orgaan wordt groter doordat er toename is van het aantal cellen
• Fysiologisch: puberteit borstgroei, beenmerg aanmaak van bloedcellen
• Pathologisch: BPH benigne prostaat hyperplasie, endometriumhyperplasie
Soms heb je combinatie van hyperplasie en hypertrofie
3. Atrofie
• Afname van weefsel
• Als je heel lang op bed ligt, spieren nemen af. Uterus wordt kleiner als je bevallen bent.
• Fysiologisch --> embryonaal verlies van bepaalde structuren.
2
,Kwalitatieve adaptatie
1. Metaplasie
• Verandering van het ene celtype (epitheliaal en mesenchymaal) naar het andere celtype op
een plaats waar die normaal niet voorkomt.
• Komt door stressfactoren, hormonen of stressfactoren
• Compensatiemechanisme (bv bij chronische irritatie) waarbij een uitgerijpt weefsel overgaat
in een ander uitgerijpt weefsel
• Voordeel
- Reversibel, meerlagig plaveiselepitheel – cilinderepitheel
- Verandering in celtype dat beter bestand is tegen de stress situatie
• Nadeel
- Verlies van functie en verhoogd kans op dysplasie en/of maligniteit
*Bv in de bronchus. Cilinderepitheel met trilharen wordt plaveiselcelepitheel. Door bv nicotine.
Plaveiselcelepitheel heeft niet dezelfde functie, je kunt geen slijm meer produceren. Er kunnen
hier ook andere afwijkingen ontstaat die een maligniteit kunnen worden.
*Bv in de baarmoederhals, cervix.
*Bv bij de slokdarm. Meerlagig plaveiselcelepitheel in de slokdarm wordt door reflux veranderd
in cilinderepitheel (zoals in de maag).
2. Dysplasie
• Ongeorganiseerde groei. Abnormale rijping, waardoor het weefsel ordeloos word, cellen zien
er afwijkend uit.
• Architectureel onregelmatig en bestaat uit atypische cellen
• Dysplastisch epitheel: verstoring architectuur, afwijkende cel- en kernmorfologie (atypie),
verstoorde uitrijping, mitosen in het gehele epitheel
- Normale uitrijping betekent dat de cellen kleiner worden
• Gradering: geringe dysplasie, matige dysplasie of ernstige dysplasie
Ernstige dysplasie = carcinoma in situ (CIS)
• Bij carcinoma in situ komen ook al genetische afwijkingen voor die je bij een echte maligniteit
ziet. Het is een vorm van pre-neoplasie
• Reversibel, niet altijd progressie naar kanker. Als de stressfactor verdwijnt kan het weer
terug naar normaal epitheel.
• Als de cellen door de BM heen gaan, invasieve groei, hebben we te maken met carcinoom.
Een maligniteit.
3
, Definities
• Neoplasma/neoplasie = nieuwvorming
Abnormale weefselmassa, waarvan de groei ongecontroleerd is en uitstijgt boven die van
normaal weefsel, ook na stoppen van de stimulus die de verandering veroorzaakte.
• Tumor = zwelling
Wordt ook wel als synoniem gebruikt voor neoplasma/neoplasie.
• Niet elke neoplasma vormt een tumor
Als je leukemie hebt, heb je geen zwelling
• Oncos = tumor Oncologie = leer van neoplasma’s
• Kanker betekent krab/kreeft, je ziet uitlopers
Ongecontroleerde groeistoornissen (tumorgroei)
• Goedaardige tumor = expansieve groei, kan
niet metastaseren
• Kwaadaardige tumoren = invasieve groei,
kan wel metastaseren
• Metastasen zijn heel belangrijk, veel
mensen overlijden aan de metastasen.
Naamgeving benigne tumoren
Epitheliaal
• Cel van origine: parenchym
• Desmoplastisch stroma. Tumoren maken een stroma eromheen. Om de tumorcellen komt
een stoma. Stroma bestaat uit bindweefsel, bloedvaten, lymfocyten etc. Stroma is
littekenachtig. Dat noemen we desmoplastisch.
Hierdoor kan je ook een tumor voelen. Komt door dat stroma.
• Onderlinge samenhang met tumorcellen. Macroscopisch patroon of microscopisch patroon.
1. Adenoom buisdifferentatie/buisvormend
2. Papilloom vingervormige uitstulpingen
3. Cystadenoom holtevorming en buisvorming
4. Papillair cystadenoom vingervormige uitstulpingen, in een holte
5. Poliep tumor met of zonder steel uitstekend boven het slijmvlies
Kan in keel of in de darm. In de darm = adenomateuze poliep
(met buisvorming)
Mesenchymaal (spier, vet, bindweefsel, vaten, kraakbeen en bot)
• Cel van origine + achtervoegsel oom/oma
• Uitzonderingen: lymfoom, mesothelioom, melanoom, seminoom, neuroblastoom en
teratoom. Deze zijn kwaadaardig.
1. Chondroom kraakbeen
2. Osteoom bot
3. Leiomyoom (vleesboom) glad spierweefsel
4. Hemoangioom bloedvaten
5. Lymfeangioom lymfevaten
4