Samenvatting van POND, PMT, PBT
De trainingsvariabelen zijn : frequentie intensiteit duur omvang en dichtheid.
frequentie : aantal herhalingen in een sessie
intensiteit : de hardheid of zwaarte van een training (belangrijkste)
duur: hoe lang de prikkel duurt
omvang: duur maal frequentie
dichtheid: hoe dicht prikkels bij elkaar zitten ( arbeid-rustverhouding)
3 fasen van motorisch leren:
cognitieve fase: de beginner heeft veel vragen
en is dus op cognitief niveau bezig. Hun
uitdaging is om een idee te krijgen van de
beweging. In deze stap praat de student over
wat ze moeten proberen en met welke strategie.
associatieve fase: Er wordt gewerkt aan het
verfijnen van de vaardigheid. Nu concentreren
de studenten zich op verbeteren van hun
beweging door effectievere patronen te leren.
zelfstandige fase: de student voert de
vaardigheid bijna automatisch uit, met weinig echte aandacht op de manier van uitvoeren
2 bewegingen
* discrete beweging = actie met een duidelijk begin en eindpunt
* seriële beweging = opeenvolging van discrete bewegingen
Als de patient een beweging maakt die niet helemaal correct is moet je hem
proberen te corrigeren
Je kunt dingen op 2 manieren aanleren:
* Impliciet leren = onbewust en onbedoeld leren, je weet niet wat je geleerd heb (trail
and error)
* Expliciet leren = bewust en bedoeld leren, je weet wat je geleerd hebt
Reflex = snelle onbewuste vaste reactie op een prikkel (beschermt je lichaam zonder
erover na te denken)
*Reflex: Sensorische zenuwcellen schakelcellen motorische zenuwcellen
*Normaal: Sensorische zenuwcellen schakelcellen hersenen (primaire centrum
secundair centrum) schakelcellen motorische zenuwcellen
Een hersencentrum van een zintuig bestaat uit 2 delen die zorgen voor bewustwording en het
verwerken van info
* Primaire centrum: hier treed gewaarwording op
,* Secundaire centrum: vergelijkt informatie uit primaire centrum met wat er in je
geheugen zit
Alle zenuwen vormen = zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel hersenen + ruggenmerg (korte uitlopers)
Perifere zenuwstelsel de rest = alles behalve hersenen + ruggenmerg (lange
uitlopers)
Feedback
*Intrinsieke feedback = feedback vanuit het individu zelf komt
* knowledge of performence feedback over de aard of kwaliteit van je
beweging
* knowledge of results
terminale feedback over het
gevolg van je beweging
*Extrinsieke feedback =
feedback dat van buiten af
komt (iemand anders)
4 soorten verklaringswijzen voor effecten op massagetherapie
*Mechanische verklaringswijze
Verklaringswijze door het toepassen van manuele massage (petrissage, kneden van de spier)
direct effect
*Biochemische verklaringswijze
Verklaringswijze door het onderzoeken van weefselvloeistoffen.(pH-waarden)
indirect effect
*Reflectoire verklaringswijze
Verklaringswijze door het onderzoeken van reguliere systemen. (hormoonproductie, klieren)
indirect effect
,*Psychologische verklaringswijze
Verklaringswijze door het onderzoeken van affectiviteit(= geladen met gevoel, aanraking,
communicatie)
indirect effect
Beschrijf het verschil tussen een absolute en een relatieve contra-indicatie.
Bij een constatering van een absolute contra-indicatie bij een patiënt mag de
massage in geen geval doorgaan. Bij relatieve contra-indicaties zijn er alleen
complicaties waar serieus rekening mee gehouden moet worden.
Absolute contra-indicaties
Heiligt het doel de middelen
Onwelheid van de Patient
Aanrakingsangst of aanrakingsafkeer
Motivatie van de Patient
Maligne tumoren
Koorts
Heftige pijn
Relatieve contra-indicaties
Allergisch of overgevoelig
Hevige haargroei
Huidaandoeningen
Vaataandoeningen
Hartpatiënten
Fractuur
Open wondjes, ontstekingen en lokale ontstekingen
Zwangerschap
Spasme
Behandeling:
* intermitterend drukken
* effleurages
* petrissage
* fricties
Tappoteren = zachtjes slaan op een spier om hem alert te maken
Pijn
(weefsel, uitstraling, sensitiviteit)
Mobiliteit
(gewricht, spier, zenuw, huid)
Spier functie
, (krachten, uithoudingsvermogen, coördinatie, tonus)
Stabiliteit
(actief, passief, neural steering)
ICF-model
Functies zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk
organisme
Anatomische eigenschappen betreffen de positie, aanwezigheid, vorm en
continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het
menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en
onderdelen van organen.
Stoornis zijn afwijkingen of verlies van functies of anatomische eigenschappen.
Activiteiten zijn onderdelen van iemands handelen.
Beperking zijn de moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten.
Participatie is iemand deelname aan het maatschappelijk leven. Zoals werk, sport,
hobby
Participatie problemen zijn de problemen die iemand heeft met het deelnemen aan
het maatschappelijk leven.
Externe factoren. De fysieke en sociale omgeving waarin mensen leven.
Persoonlijke factoren betreffen de individuele achtergrond van het leven van een
individu en bestaan uit kenmerken van het individu die geen deel uitmaken van de
functionele gezondheidstoestand. Deze kunnen omvatten leeftijd, ras, geslachte,
opleiding, ervaring, persoonlijkheid en karakter, bekwaamheden, andere