Fysiologie: de wetenschap van de homeostase. Het is de wetenschap van het verschil. De verschillen
zien, horen, proeven. Veranderingen waarnemen.
We zijn getraind aan het detecteren van verschil.
Fysiologie = waar?
Steunt op anatomie, histologie. Histologie en anatomie steunen op fysica en biologie, biochemie,
etc.
Als er formules zijn, zijn ze relevant en moet je ze kennen. Boven fysiologie is er pathologie,
pathologie kan je niet kennen zonder fysiologie. Je moet ook pathofysiologie kennen.
Mank schaap: schaap had een uier ontsteking en mankte aan de kant waar die pijn heeft. De ene
kant was dubbel zo groot als het ander, dat gaf pijn door aan het pootje.
Algemene fysiologie
Begint op cellulaire biologie. Dat raakt de moleculaire celleer.
Systeem fysiologie: op hart long, spier, zenuwen, etc. Somige dingen op moleculair niveau. Op
organisme niveau. Hoe communiceren cellen?
Info overdracht en homeostase.
Orgaan systemen in hoofdstukken: alles is aan elkaar gekoppeld.
Levende organismes => dieren.
Comparatieve fysiologie:
niet per species, de functie loopt gelijkend. De spijsvertering is ook te anders om comparatiebel te
zijn.
Physiology of domestic animals = handbook.
Nobel and Niel = physiology of reproduction. Physiology of domestic animals.
Endocrino = parate kennis!!!
Endocrino moet altijd goed bij gehouden worden.
Practika
GOED voorbereiden.
Hoe studeren?
Fysio A is gemakkelijker als B. B heeft mondelinge examens.
,H1 Basisbegrippen Scheikunde en Fysica
Diffusie, osmose en filtratie. Hoe verlopen deze processen ? Waar in levende organisme.
Permeabiliteit. Basis eigenschappen van water.
Diffusie: In een gasmengsel of vloeistof heb je concentratie verschillen. De moleculen gaan beginnen
te bewegen en zich homogeen beginnen te verspreiden in gas of vloeistof. Als je suiker in koffie doet
dan smelt deze en gaat deze zich verspreiden in de koffie. Ze gaan van een plaats met hoge
concentratie naar een plaats met lage concentratie tot ze in theorie over de hele kop gelijk verdeeld
zijn.
Diffusie: opgeloste moleculen die gaan van een plaats met hoge naar een plaats met lage
concentratie. Dit is gewoon in een gas of vloeistof zonder te roeren of een membraan.
Diffusie werkt op zeer korte afstand.
Als je in grote hoeveelheden stoffen moet verdelen -> bloedbaan. Laatste stuk transport is diffusie,
wanneer een stof in een cel gaat. Zal de stof zich in de cel verspreiden = diffusie. Het laatste stukje in
de cel zelf.
Het eerste stuk is openbaar vervoer = diffusie. De taxi naar het hotel = diffusie. Als je met het
vliegtuig gaat. Het vliegtuig is de bloedbaan.
Bepaalde klieren produceren een hormoon. Gaat via bloedbaan in het lichaam. Gaat ergens anders
heen gaan. Daar uit de bloed baan en daar aan bepaalde dingen binden. Het laatste is diffusie.
Diffusie KAN door membranen. Niet noodzakelijk. Eer is geen beperking door membranen.
Dit wegens dat moleculen random bewegen en botsen en zo door willekeurige botsingen
verspreiden over gans recipent.
Voor water is het omgekeerd. Als er opgeloste moleculen gaan naar links gaat water naar rechts.
Water gaat ook een beweging maken door de ruimte. Ze gaan in de andere richting als de suiker die
je er in oplost. Rechts enkel water, dus gaat naar links.
De twee bewegingen gaat er voor zorgen dat zowel water als suiker is opgelost.
C1−C2
Q=DA
L
Deze formule zegt iets over de transport intensiteit. Je haalt een tussenschot weg tussen een bak
met suiker water en gewoon water, hoe snel verdelen de suikermoleculen zich in het water dat geen
suiker bevat eenmaal het tussenschot is weg gehaald?
De wet van Fick = formule
D = diffusiecoëfficiënt ( karakteristiek voor het bepaalde substantie, die diffundeert door bepaald
milieu bij bepaalde T°)
A = dwarse doorsnede waardoor de diffusie plaatsgrijpt.
C 1 , C2 = [ ] van de substantie op twee locaties, van elkaar gescheiden door afstand L.
,De wet van Fick zegt: de transport intensiteit waarmee die transfusie gebeurt is recht evenredig met
DA. DA staat in se teller.
Bij ons meestal water, normaal 36° - 40°. De D hangt af van de substantie zelf. Hoe groter D hoe
groter Q.
A het oppervlak waar door de diffusie plaatsgrijpt. In het voorbeeld met tussenschot. Is dat het
tussenschot dat je weg haalt. De diffusie gebeurt doorheen dat vlak dat je weg haalt. Bij een
bloedvat, zal A de doormeter zijn van je bloedvat. Bloedvaten kunnen vernauwen of relaxeren.
Diffusie is zeer efficiënt voor korte afstanden. 10-30µm
- Neuronen -> neurotransmitters
- Glucose-opname uit de capillairen
Over grotere afstanden is diffusie trager, grote ingewikkelde organismen -> bloedvatenstelsel voor
‘bulk transport’.
IN de cel is diffusie zeer belangrijk, maximale dikte 100µm.
Osmose: Principe van permeabiliteit. Druk in de poriën daalt, druk buiten de poriën = Door
drukverschil buiten- binnen gaat H2O Vloeien: gebied puur H2O vloeien: gebied puur H2O -> gebied
H2O + opgeloste stof.
= Transport van H2O soort semi permeabele membraan = Osmose
Osmose kan enkel in oplossing: verplaatst de opgeloste stof een deel van de H2O moleculen.
Sommige H2O moleculen binden zich aan de opgeloste stof. Daar door is de H2O concentratie lager
in puur water. Bij diffusie ook diffusie van water. Osmose is het principe van permeabiliteit.
Als je een U-buis zou hebben dan kan je er tussen een semipermeabel
membraan plaatsen met aan de ene kant water met een opgeloste
stof en aan de andere kant puur water. Je kan de moleculen forceren
in het puur water door druk te zetten op Het deel met de opgeloste
stof. Dan forceer je deze door het membraan en gebeurt de osmose
omgekeerd van normaal. Normaal zou het water vloeien naar de plek
met de opgeloste stof om dat te gaan omringen.
De osmotische druk neemt toe met het aantal opgeloste deeltjes.
Door osmose: vloeistof niveau aan één zijde van de membraan stijgen.
Osmose gaat van links naar rechts omdat er rechts opgeloste moleculen zitten. Opgeloste moleculen
trekken water aan. De opgeloste stof oefent een aantrekkingskracht uit.
Osmotische druk neemt toe door het aantal opgeloste stoffen in het water.
Osmose uit opgeloste stoffen perspectief.
Als je links en rechts opgeloste stof hebt als rechts. Dan gaat de concentratie aan water aan beide
kanten hetzelfde zijn. Als de concentratie aan opgeloste stoffen hetzelfde zijn van het membraan
ongeacht dat het andere stoffen zijn. Blijft de concentratie het zelfde dit is iso-osmotisch.
, Osmolariteit = gerelateerd aan het TOTALE concentratie van osmotische actieve partikels. NaCl
dissocieert in water waardoor je van 1 naar 2 gaat. 1mllimol NaCl/L => osmolariteit van 2 milli-
osmol/L.
Andere concentratie stof:
Hyperosmotisch -> veel opgeloste
Hypo-osmotisch -> weinig opgelost
Druk = kracht/ opp in fysiologie mmHg.
Osmolariteit: gerelateerd aan de totale hoeveelheid opgeloste partikels.1ml NACl/liter = 2 mili-
osmol/liter.
1ml glucose/liter -> 1 milli-osmol.
Als je 10 partiekels hebt maar in de cel reageren ze tot 5-> verliest de cel water.
Omgekeerd. 5 naar 10actieve partiekels in cel -> cel water aantrekken.
Osmolariteit: hoe uitdrukken, opgeloste partiekels, bestaat op basis van semi pereabel membraan..
Verschil osmolariteit en osmolaliteit. Laliteit -> kg. Lariteit -> liter.
Capillairen: hebben poriën. ZE hebben poriën dus semipermeabel membraan. Dingen kunnen er
dwars door. Veel dingen er door. Eiwitten kunnen niet zomaar uit de bloedbaan, albumine wel.
Eiwitten te groot voor osmose met bloedvaten.
Verschillende krachten:
- Hydrostatische druk: de bloed druk -> is groter in bloed vat, groter in bloed vat als
uit bloedvat. Het hele systeem is gecompartimentaliseert, bloed compartiment, cel,
tussen cel en bloedvat = interstitium. Van het ene compartiment naar het ander
moet altijd via semipermeabel membraan. In cel kan er eiwit zitten.
- Aan een scheidingswand, boed druk, kan dingen door membraan duwen, in cel of
tussen de cellen. Kan ionen naar buiten duwen. Er is tegen druk van uit de
weefsels. De druk die er voor zorgt dat er vocht uit gaat, is groter als de vocht dat
er tegen gaat. Dus er blijft vocht in de cel. Om te veel uit vocht in de cel weg te halen zijn er
lymfevaten.
- De diffusierischting van water, uit capilairen naar de weefsels.
In bloedvaten, eiwitten die er niet uit kunnen. De eiwitten gaan vocht aantrekken uit de weefsels.
Water kan er uit en er terug in via osmose. Zowel de osmotische druk van bloed als bloedvat kunnen
veranderen.
Meer opgeloste stoffen in bloed na eten. Bloed is niet altijd constant.
-tegen druk uit weefsels
-Hydrostatische druk: bloed druk
-osmotische kracht van bloedvat; vocht houden als er veel osmotische partikels in zitten. En vocht
verliezen als er weinig in zitten.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper luciayooon. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.