Hoofdstuk 1
Van spiegels en van kralen. Een inleiding op het begrip 'kunst'
Sommige kunsttheoretici menen dat alleen van kunst mag worden gesproken als een samenleving het
concept kunst kent. Alles wat de kunstwereld, zoals het geheel van kunstinstituten wordt genoemd, als
kunst beschouwd is kunst, zo luidt kortweg de 'institutional theory of art'. In het onderstaande wordt
uitgegaan van een andere, universele opvatting van kunst. Er wordt betoogd dat kunst niet alleen overal
voorkomt, maar ook typisch menselijk is, en dat de kern van beeldende kunst ligt in de impuls om
'bijzonder te maken' en om 'beelden' te maken.
Paragraaf 1
Waar begint kunst?
De kubistische kunstenaar Ozenfant beschreef naar aanleiding van zijn bezoek aan de
grotschilderingen van Les Eyzies-de-Tayac waar het in zijn kunst om moest gaan: om het eeuwige en
constante van de menselijke geest - om wat zijn kunst verbond met die mensen in de grot van Lascaux.
Het gemak waarmee de makers van zulke schilderingen tot soort- of zelfs bondgenoten werden
verklaard staat natuurlijk in groot contrast met wat we eigenlijk weten over de individuen die deze
sporen hebben nagelaten, over hun beweegredenen, over hun keuze van motieven en hun voorkeur
voor de plaatsen waar zij die aanbrachten.
Het begrip kunst
Het is een vaak gehoorde opvatting dat eigenlijk pas van kunst kan worden gesproken vanaf het
moment dat zich een 'kunstbegrip' heeft ontwikkeld. Voor de westerse traditie zou die opvatting dan ook
betekenen dat er pas werkelijk beeldende kunst begon te ontstaan toen zich eenmaal uitgesproken
denkbeelden over een eigen, autonome en bijzondere waarde van artisticiteit begonnen te ontwikkelen
- zeg vanaf de periode van de renaissance. Dit idee wordt zeer bondig tot uitdrukking gebracht in de
titel en de opbouw van een boek uit 1990 van de kunsthistoricus Hans Belting over de omgang met
sacrale beelden in de vroegchristelijke en Byzantijnse periode.
Ondanks alle belangrijke en ook ingewikkelde wederwaardigheden van het kunstbegrip, die uiteindelijk
hebben geleid tot het huidige concept van kunst met al zin nuances en connotaties, is het toch goed om
te constateren dat kunst al een geschiedenis had voordat er een geschiedschrijving van was.
Twee soorten menselijk gedrag
Als we beginnen met de term 'kunst' en het gebruik ervan, is het allereerst duidelijk dat het gaat om iets
dat zich onderscheidt van pure natuur.
Beroemd is de uitspraak van de schilder Max Liebermann (1847-1935): 'Kunst kommt von können -
wenn es van willen käm, würde es Wullst heissen' (Kunst komt van kunnen - als het van willen kwam,
zou het wilst heten).
Deze korte verkenning van het taalgebruik geeft vooralsnog de volgende betekenis aan kunst : iets wat
mensen doen dat bijzonder is, en een zekere kennis, toewijding, en ook aanleg vereist.
De gegeven omschrijving zou er inderdaad mee stroken, maar tegelijkertijd is er ten minste één
opvallend kenmerk niet genoemd: een groot deel van de gekozen monumenten bevat afbeeldingen, als
het niet al zelf afbeeldingen zijn. En wanneer we het hebben over beeldende kunst, is het natuurlijk niet
vreemd dat ook het beeld een plaats moet hebben in de omschrijving.
Paragraaf 2
Bijzonder maken
,De eerste term, 'bijzonder maken', is een rechtstreekse vertaling van een Engelstalige formule, 'making
special', die de onderzoekster Ellen Dissanayake heeft gepropageerd als alomvattende typering van het
menselijk gedrag dat kunst produceert. Zij wijst erop dat het een typische eigenschap is van de
menselijke soort - een van de vele die onze soort in mentaal opzicht doet verschillen van andere
soorten - om het 'bijzondere' op te merken en eventueel te koesteren. Kunst, in bredere zin opgevat
als 'bijzonder maken', wordt in eerste instantie vooral gebruikt om plaatsen of handelingen te markeren
die zich van het gewone of alledaagse moeten onderscheiden. Er zijn natuurlijk ook geweldige
verschillen tussen mensen- en natuurwerk: de rol van duurzaamheid en de herinnering, bijvoorbeeld bij
bouw en onderhoud van bijzondere constructies. Een ander belangrijk verschil is dat onze coöperatieve
soort een geweldige interesse aan de dag legt in de eigen stam of gens, de genetische voorouders en
de totems of goden van de eigen stam.
Salomo
De schrijvers van de boeken Koningen en Kronieken zwelgen bij de uitgebreide beschrijvingen van
Salomo's tempel in de rijkdom en ook schoonheid van het gebruikte materiaal; de koning deed dan ook
zeer bijzondere uitgaven, en had van meet af aan De uitdrukkelijke intentie om een bezienswaardigheid
te bouwen. Voor de ontwikkeling van de kunstgeschiedschrijving is ook dat laatste van groot belang: het
gebouw had naast allerlei andere functies ook de bedoeling om geschiedenis te worden. De maker van
dit bijzondere project wordt niet zomaar als een willekeurige knecht beschouwd, maar als een man
wiens naam overgeleverd dient te worden, net als zijn herkomst en familie zelfs.
De verheffing van het banale
Het blijft natuurlijk waar dat het museum en de kunstverzameling een apart soort aandacht voor
objecten vragen, en de tentoongestelde objecten een aparte status verlenen. De instelling van het
collectioneren en musealiseren heeft op de kunstbeleving dan ook grote invloed gehad. Het zijj niet
altijd de tentoonstellingsmakers of spittende archeologen die objecten kunnen promoveren tot 'special
objects'. Het is, zoals boven al betoogd, over het algemeen juist al de uitdrukkelijke bedoeling van de
oorspronkelijke makers geweest om iets buitengewoons te creëren.
Spiegels en kralen
Niet alleen voor de beeldende kunsten, maar ook voor de muziek en de dans en zelfs het toneel geldt
tot op zekere hoogte dat de geschiedenis van deze kunstvormen een oorsprong vindt in de tempels en
heiligdommen. Maar ze hebben zich kunnen emanciperen tot een publieksvermaak dat ook zonder
altaar of religieus ritueel wordt georganiseerd. Spelen vormen een bezienswaardigheid op korte termijn,
maar op analoge wijze kunnen ook duurzame producten een bezienswaardigheid vormen (of bijzondere
gebouwen; het voor spelen gebouwde Colosseum is een mooi voorbeeld; het was een prestigieus
geschenk van keizer Vespasianus aan de stad Rome); bezienswaardigheden die latere generaties of
andere volkeren niet hóeven te herkennen of waarderen, maar wel gemakkelijk kúnnen herkennen en
erkennen - een gevolg van de activiteit die Dissanayake 'making special' noemt. Het zeldzame en het
bijzondere liggen dicht bij elkaar. Zo kunnen ook voorwerpen die in hun eigen wereld misschien niet zo
uitzonderlijk zijn, in een andere omgeving zeldzaam en geliefd worden: het zijn de spreekwoordelijke
spiegels en kralen.
Paragraaf 3
Beelden maken
Net als het taalvermogen lijkt het vermogen om beelden te produceren aangeboren. Alle kinderen
kunnen het op zekere leeftijd leren, en de vroege tekeningen van kinderen uit zeer verschillende
,culturen en tijdvakken lijken sterk op elkaar. 'Competentie' is in beeldproductie met andere woorden iets
wat niet alleen per individu geleerd kan worden, maar zich ook over generaties kan ontwikkelen, waarbij
het niveau van vaardigheid en kennis tussen de ene en de andere gemeenschap kan verschillen.
Omdat beelden een substituerende aanwezigheid scheppen, komen afbeeldingen van dingen
regelmatig voor op een plaats waar het echte voorwerp had kúnnen, of had móeten zijn. De afbeelding
kan bijvoorbeeld informatie geven die equivalent is aan aspecten van het origineel.
Plaatsvervanging
Aan verschillende genres ligt het idee van een plaatsvervanging ten grondslag, niet alleen uit behoefte
aan informatie, maar ook voor het genoegen. In hoofdstuk 8 zal blijken dat portretten ook daadwerkelijk
werden gemaakt en gebruikt om afwezigen aanwezig te laten zijn. In hoofdstuk 9 zullen we bovendien
zien dat een portret niet noodzakelijk bedoeld hoeft te zijn voor een levende. Het kan ook een geschenk
zijn aan een heilige, een zogenaamd ex voto of votiefportret.
Giften en offers
Het spel van plaatsvervanging heeft beeltenissen vooral een grote betekenis verleend in de context van
rite en religie - in de omgang met doden en goden. Het kan gaan om concrete objecten die dienden als
offergave, wijgeschenk of grafgeschenk, maar ook om complexe handelingen die aan de doden of
goden werden gewijd. Dit soort grafgiften (zoals de Dipylonvazen in Athene) had niet zozeer een
praktische, als wel een symbolische functie. In het Verre Oosten is de gedachte dat beelden in de
plaats kwamen van mensenoffers, al in vroege teksten tot uitdrukking gebracht. In deze context is het
fascinerend dat een van de oudste beelden die ooit gevonden zijn, de zogenaamde man van Brno, nu
juist is aangetroffen in een graf. Architectonische siermotieven ala de festoen of het bucranium
(runderschedel) zijn stenen afbeeldingen van offerandes die in de Griekse en Romeinse tijd
daadwerkelijk in de tempels aan de goden ten geschenke werden gegeven. Een eigenaardige trek in de
geschiedenis van de architectuur in het westen is dat zulke vormen, ontleend aan de heidense
erediensten van de oudheid, een belangrijk bestanddeel zouden gaan vormen van het architectonisch
idioom zonder dat die specifieke oorsprong nog een rol van belang speelde.
Paragraaf 4
Het bijzondere beeld
Interessant is dat Aeneas de rijkdom van de tempel van Carthago ook meteen opvat als een symptoom
en uiting van de ijver, kunde en welvaart van de gemeenschap waarin hij is beland. Deze categorie van
het vertellende beeld is tot nu toe met alle nadruk op het plaatsvervangende beeld nog niet zo duidelijk
aan bod geweest, maar ook dit is een belangrijke mogelijkheid van verbeelding: het weergeven van een
gebeurtenis uit een verhaal of de geschiedenis.
Kunde
Het idee dat verheven onderwerpen - grote gebeurtenissen, spectaculaire geschiedenissen - een
voorwaarde zijn voor verheven kunst, is vaak uitgesproken in de kunsttheoretische traditie van het
historiestuk: het genre van schilderijen die Bijbelse, mythologische of historische gebeurtenissen
uitbeelden. Het beeld vraagt, met andere woorden, niet alleen aandacht voor wat is voorgesteld, maar
ook voor de kunde van de maker, en dat is evenzeer een kenmerk van kunst. Zulke voorstellingen
kunnen, net als andere afbeeldingen, ook vanwege hun techniek worden bewondered; ze kunnen
bijzonder goed gemaakt zijn. Die kwaliteit ligt dan voor een groot deel in de manier waarop de
afbeeldingen 'echt' lijken, de werkelijkheid nabootsen. Zo is er een vertellend dichtwerk van de Griek
Herondas (midden 3de eeuw v.Chr.), waarin het Asklepion van Epidauros een rol vervult. Het is al
,interessant om te lezen dat de dichter het kennelijk niet raar vond om volkse vrouwen in de tempel van
hun godheid te laten vragen naar de maker en de opdrachtgever. En passant blijkt ook nog iets anders
uit hun woorden, iets wat voor de geschiedenis van de westerse kunst van het grootste belang zou
blijken: het besef dat opeenvolgende generaties van kunstenaars verschillen vertonen in hun vermogen
om de werkelijkheid na te bootsen. Daaruit wordt bovendien in één adem de gevolgtrekking gemaakt
dat latere generaties misschien nóg beter dan vorige tot zulke prestaties in staat zouden kunnen zijn.
Alledaags of bijzonder
Zo vond de Franse filosoof en kunstcriticus Denis Diderot (1713-1784) dat een uitbeelding van
alledaagse zaken meer waard kan zijn dan een historiestuk. Hij deed deze uitspraak naar aanleiding
van werk van de schilder Jean-Baptiste-Siméon Chardin (1699-1779), die er zijn specialiteit van maakte
om heel gewone, dagelijkse onderwerpen zó weer te geven, dat ze bijzonder worden. De reden voor de
grotschilderingen zullen we waarschijnlijk nooit met zekerheid leren kennen. Maar het ligt voor de hand
om de verklaring allereerst te zoeken in het substituerend vermogen van het beeld dat de mens, net als
het vuur, als enige dier heeft leren waarderen en exploiteren. Zo is door onderzoekers ondermeer
gedacht dat het substituerend, verdubbeld vermogen van beelden hier een functie heeft gehad als
onderdeel van de jachtmagie. De suggestie die de auteur aannemelijker lijkt is dat het om offers zou
gaan.
,Hoofdstuk 2
Rubricering
Paragraaf 1
Chronologie en stijl
Vrijwel ieder kunsthistorisch overzichtswerk is geordend naar de ontstaansvolgorde van de
kunstwerken. Die ordening leert ons iets over de stijl waarin de werken zijn gemaakt, verschaft
aanknopingspunten om ze te bestuderen en criteria voor hun beoordeling. Kunstenaars in de vijftiende
eeuw streefden niet naar een archeologisch verantwoorde weergave van de tempel in Jeruzalem. Zij
gaven gebouwen weer alsof het moderne, eigentijdse bouwwerken waren. Zo wilden zij de actualiteit
van het verleden duidelijk maken. Bovendien probeerde Ghirlandaio, in de lijn van Masaccio, gebouwen
weer te geven volgens de regels van de centraalperspectief, die nog niet zo lang geleden waren
ontdekt. Blijkbaar werkte Rafaël in hoofdlijnen met dezelfde uitgangspunten als Ghirlandaio en
Masaccio, maar was hij in een aantal opzichten – zoals het weergeven van de architectuur in
perspectief en de plaatsing van mensen daarin – verder gevorderd. Studie van de opbouw van de
compositie, de weergave van mensen, van hun emoties en hun onderlinge contacten, leidt tot
vergelijkbare resultaten als de beschreven studie van de architectuur. Zo past de schildering van
Ghirlandaio in een ontwikkeling die blijkbaar bij Masaccio begonnen was en ten tijde van Rafaël nog
altijd voortging. Deze ontwikkeling in de kunst – zowel de beeldende kunst als de architectuur – was
sterk gericht op het voorbeeld van de kunst van de Grieken en Romeinen. Vandaar dat men al
omstreeks 1550 de kunst van de 15e en de 16e eeuw aanduidde met de naam renaissance:
wedergeboorte (van de klassieke kunst). Binnen de ontwikkeling van de renaissancekunst neemt
Masaccio’s werk een plaats aan het begin in. Rafaëls werk geldt voor velen als het hoogtepunt. Om
deze reden is aan de tijd waarin Masaccio actief was de naam vroegrenaissance gegeven en aan de
periode van Rafaël de naam hoogrenaissance. Per land of gebied verliep de ontwikkeling van de kunst
ook van plaats tot plaats verschillend, en vervolgens verliep die ontwikkeling ook weer per kunstenaar
anders. Kennis van de chronologische ontwikkeling van de kunst moet dus gekoppeld worden aan
kennis van de verschillende stijlen per gebied en vervolgens per kunstenaar. Voor kunstwerken uit de
20ste eeuw zijn de traditionele manieren van rubriceren veelal niet of nauwelijks van toepassing. Dat
komt onder meer doordat de ‘moderne’ kunst zich langs heel andere lijnen heeft ontwikkeld dan de
kunst uit de voorgaande eeuwen. Originaliteit en vernieuwing zijn belangrijke aspecten geworden,
aansluiting bij het voorafgaande is minder van belang.
Paragraaf 2
Iconografie
Niet alleen rubricering naar tijd en stijl leidt tot beter begrip van de voorstelling, rubricering naar
onderwerp ofwel iconografie leidt evenzeer daartoe. Bij rubricering naar iconografie valt de nadruk dus
niet op de stijl en de vormgeving, maar op het onderwerp en de inhoud van een kunstwerk. In de
Legenda aurea ofwel Gulden legende van Jacobus de Voragine uit circa 1264 wordt een verband
gelegd met de Bijbelse personen Sara, Rachel, de vrouw van Manoah, en Hanna. Deze vrouwen leken
allemaal onvruchtbaar en werden daarom veracht. Tegen de verwachting in kregen zij toch een kind,
dat vervolgens een bijzondere rol in de geschiedenis van Gods volk speelde: Izaäk, Jozef, Simson en
Samuël. Gaddi accentueert Joachim als de man wiens tempeloffer geweigerd wordt, terwijl hij door God
uitverkoren is als directe voorvader van Christus. Rechts op de achtergrond vindt de gebeurtenis plaats
die het contrast tussen de verachting van Joachim door de mensen en zijn uitverkiezing door God
haarscherp duidelijk maakt: een engel daalt neer uit de hemel en voorspelt op Gods gezag dat Joachim
, de vader zal worden van Maria, de vrouw die Christus zal baren. Ghirlandaio heeft de gebeurtenis
minder het karakter gegeven van een illustratie van goddelijke uitverkiezing. Hij combineert de
weigering van de offergave niet met de boodschap van de engel, waardoor het scherpe contrast van
verachting en uitverkiezing verdwijnt. Aldus presenteert Ghirlandaio de gebeurtenis als een alledaags,
onopvallend voorval. Daardoor lijkt het alsof hij tot uitdrukking wil brengen dat gebeurtenissen van
(goddelijk) belang onopgemerkt kunnen plaatsvinden, ook in het heden. Net als in het geval van
rubriceren naar tijd van ontstaan kan rubriceren naar iconografie voor kunstwerken uit de 20 ste eeuw
minder relevant zijn dan voor ouder werk. Allereerst zijn de onderwerpen uit de moderne kunst anders
en minder gebonden aan regels en tradities. Bovendien verschilt de samenhang met teksten van geval
tot geval.
Paragraaf 3
Genres
Ruimere kaders of genres zijn niet altijd door kunsthistorici achteraf bedacht. Een aantal is al
eeuwenlang bekend en ‘in gebruik’.
Historieschilderkunst
In De pictura (Over de schilderkunst) van Leon Battista Alberta uit 1435 staat te lezen dat ‘de historia
het voornaamste werk van een schilder is’. De term historia of historie wil hier zeggen: een voorstelling
met een verhalend onderwerp dat is ontleend aan de Bijbel, de (religieuze en profane) geschiedenis of
de mythologie. De regels van welvoeglijkheid moeten in acht worden genomen. Onbeperkte overdaad
en onmatigheid zijn uit den boze, evenals herhalingen. Beschouwers moeten emotioneel in het
uitgebeelde onderwerp worden betrokken. De compositie van de voorstelling moet een uitgewogen
geheel zijn, dat in ‘deelstudies’ grondig is voorbereid. ‘Behagen, ontroeren en onderrichten’ zijn
afkomstig uit de kunst van de welsprekendheid of retorica van de Romeinen. Horatius’ brief bevat een
zinsnede die werd gebruikt als rechtvaardiging om regels uit het domein van de literatuur toe te passen
op de schilderkunst: ‘Ut pictura poesis’ (een gedicht is als een schilderij). Vanwege de vereiste
veelzijdigheid van de schilder, vanwege de moreel verheffende inhoud en vanwege de overeenkomsten
en raakpunten met de (klassieke) literatuur gold historieschilderkunst als het hoogste te waarderen
genre. Schilders wier werk gold als mooiste en meest verheven voorbeeld van historieschilderkunst,
waren Rafaël, Annibale Carracci en vooral Nicolas Poussin. De ‘ut pictura poesis’-gedachte verbindt
schilderkunst nauw met literatuur: zowel in functie en doel – behagen, ontroeren en onderrichten – als
ook in thematiek en middelen. Schilderen worden geacht teksten in beeld te brengen op een wijze en
met middelen die eigenlijk tot het domein van de literatuur behoren.
Genreschilderkunst
Vooral onder invloed van de thema’s die in de (klassieke) literatuur voorkomen, verlangden latere
kunstkenners wél uitdrukkelijk dat historieschilderingen verheven, stichtende onderwerpen zouden
hebben. Veel Nederlands schilderijen uit de 17de en Franse uit de 18de eeuw tonen taferelen uit het
leven van alledag. In die tijd zelf werden zulke schilderijen aangeduid met algemene termen als ‘een
kortegaardje’ of ‘een bordeeltje’. In de loop van de 18de eeuw ging men ze aanduiden met de naam
genreschilderijen. In een genreschilderij zijn veel bijzonderheden op te merken. Dit zijn symbolen die
vaak voorkomen in stillevenschilderijen, bijvoorbeeld als een waarschuwing tegen de vergankelijkheid
van het aardse en al zijn genoegens. Teksten en gezegden kunnen bijdragen, en soms zelfs de sleutel
zijn, tot een goed begrijp van de voorstelling. Dan gaat het echter om een ander soort teksten dan bij
historieschilderingen, zoals een tekst uit een embleemboek. De titel waarom Jan Steens schilderij
bekend staat, Het morgentoilet, lijkt nauwelijks verband te houden met wat er is voorgesteld. Dat komt