Leerdoelen Thema 3.2
Focusonderzoek
- Beargumenteert bij welke patiëntencategorieën een focusonderzoek geïndiceerd is.
Hartchirurgie
Doel: operatiegebied vrijhouden van pathogene mondbacteriën (streptokokken)
Chemotherapie
Chemotherapie leidt tot weerstandsverlaging en bloedingsneiging
Opvlammen van chronische ontstekingsprocessen
Gewrichtsprothesen
Doel: infecties voorkomen
Verhoogd risico bij:
• Niet goed ingestelde diabetes mellitus
• Maligniteit
• Reumatoïde artritis
• Geen antibiotica nodig
Orgaantransplantatie
• Immunosuppressiva(om afweer te verminderen?)
• Sluimerende ontstekingen (duurt lang voordat ze organen krijgen)
Gebruik van bisfosfonaat
• Voor bottumor of vrouwen die borstkanker hadden. Botafbraak te remmen=> opruimen
is traag=> botaanmaak is hierdoor vertraagd. EXTRACTIE OPLETTEN!
• Effect blijft als de medicatie langer dan 3 jaar heeft gebruikt.
• Gebruik tablet binnen 3 jaar of infuus -> direct.
Radiotherapie van het hoofd-halsgebied
• Optimale(beperkte) plek te stralen
• Negatief effect op deling van bestraalde cellen
- Kan beschrijven hoe een focusonderzoek verricht wordt.
Het onderzoek naar de aanwezigheid van odontogene foci wordt verricht door een
(ziekenhuis)tandarts of een mondziekten-, kaak- en aangezichtschirurg. Het onderzoek richt zich
vooral op afwijkingen van de mucosa, de dentitie en het kaakbot. In alle gevallen wordt er een
mondonderzoek uitgevoerd. Het mondonderzoek wordt in 93% van de gevallen aangevuld met
een röntgenonderzoek (BW’s, solo en soms met een OPG). Het mondonderzoek wordt ook in
53% aangevuld met vitaliteit testen om te kijken of bepaalde elementen wel of niet vitaal zijn.
En het mondonderzoek wordt in 15% van de gevallen aangevuld met een parodontiumstatus
om te kijken hoe het staat met de parodontale gezondheid van de patiënt.
- Beargumenteert of vervolgbehandeling nodig is, naar aanleiding van het focusonderzoek.
Van alle patiënten die zijn doorgestuurd voor een focusonderzoek, krijgen
• 71% mondhygiëne instructie of behandeling.
• 47% van de gevallen worden er 1 of 2 extracties uitgevoerd.
• 7% van de gevallen wordt cariës behandeld
• 4,9% wordt er een apexresectie of andere (4.3%) endodontische behandeling
uitgevoerd.
• Overige behandelingen wordt bij 3% van de patiënten uitgevoerd
,- Benoemt argumenten voor en tegen het uitvoeren van een focusonderzoek.
Onder alle omstandigheden moet een afweging worden gemaakt tussen het eventuele ongemak
van de gevolgen van een niet behandeld odontogeen focus, tegenover het ongemak en de
eventuele gevolgen van eliminatie van een dergelijk focus. De prognose qua levensverwachting
van een te onderzoeken patiënt dient uiteraard mede te worden betrokken bij de beslissing om
een odontogeen focus al of niet te elimineren. In het bijzonder doet zich dit voor bij palliatieve
behandeling.
Een lastige afweging betreft het gebitsbewustzijn van de patiënt. Voor sommige patiënten
vormt een advies om uit preventieve overwegingen een totaalextractie uit te voeren geen enkel
probleem, soms zelfs een uitkomst. Voor andere patiënten kan het moeten verwijderen van een
enkel gebitselement al grote psychische problemen opleveren. De teleurstelling is vaak nog
groter wanneer de patiënt van zijn tandarts recent nog hoorde dat de dentitie in orde was. Een
goede uitleg aan de patiënt over de aard van de gevonden odontogene foci en de reden waarom
de foci in dit geval moeten worden behandeld is dan ook van groot belang. Uiteindelijk betreft
het een advies uitgebracht aan verwijzer en patiënt en neemt laatstgenoemde zelf, na uitleg en
zo nodig bedenktijd, de beslissing.
Het verwijderen van odontogene foci berust op de veronderstelling dat dergelijke foci een
bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid van de patiënt en is vooralsnog niet ‘evidence
based’ te onderbouwen.
- Beschrijft de gevolgen van de aandoeningen die geen focusonderzoek indiceren, voor de
mondgezondheid.
Onbegrepen koorts en verhoogde ontstekingsparameters: Er is hier weinig wetenschappelijk
bewijs voor, maar toch kan het zijn dat de patiënt koorts, blijvende koorts of een verhoogde
ontstekingswaarde heeft door problemen in de mond.
Hartchirurgie: Heeft geen directe invloed op de mondgezondheid. Er moeten wel maatregelen
worden genomen voor en tijdens de behandeling (AB-profylaxe, eventueel aanpassen anti-
stolling etc.).
Patiënten die hartchirurgie moeten ondergaan, dienen een ontstekingsvrije mond te hebben ter
voorkoming van kolonisatie van het operatiegebied met eventuele pathogene mondbacteriën.
Een optredende bacteriemie vanuit de mond met streptokokken kan in vaatnaden, waar per
definitie het endotheel is onderbroken, tot ontsteking leiden van het endocard. Het resultaat
van de chirurgische behandeling kan daardoor volledig teniet worden gedaan.
Chemotherapie: Weerstandsvermindering, schade in de sneldelende weefsels, grote kans op
mucositis. Grotere kans op infecties; chronische ontstekingen in de mond kunnen opvlammen.
De verschijningsvormen van infecties is anders dan bij gezonde individuen. Meestal is er alleen
sprake van roodheid en pijn, terwijl andere ontstekingskenmerken, zoals zwelling, zijn
afgezwakt. Er is ook een grotere bloedingsneiging door de negatieve effecten van de
chemotherapie op het beenmerg.
Samengevat:
• Chemotherapie leidt tot weerstandsverlaging (door vermindering van witte bloedcellen)
en bloedingsneiging (door vermindering van bloedplaatjes)
• Door weerstand verlaging opvlammen van chronische onstekingsprocessen bv. in de
mond (wortelpunt ontsteking waar je jaren geen last van hebt en nu ineens wel)
,Gewrichtsprothese: Ook deze patiënten (vooral in combinatie met diabetes, reumatoide artritis
en kanker) hebben een vermindere weerstand met alle gevolgen van dien. Inmiddels is
hiervoor geen antibioticumprofylaxe voor nodig! Uiteindelijk is bij deze patiënten wel de
noodzaak om de mond zo gezond mogelijk te krijgen en gingivitis te voorkomen om toch de
route via de bloedbaan van de streptokokken te voorkomen.
Orgaantransplantatie: Op het moment dat een patiënt een orgaantransplantatie ondergaat,
dan zal de persoon de rest van zijn leven medicijnen die het immuunsysteem onder drukken
(Immunosuppressiva) moeten gebruiken. Het lastige van een getransplanteerd orgaan is dat het
lichaam daar eindelijk in opstand komt, doormiddel van het eigen immuunsysteem dus moet je
het immuunsysteem onderdrukken, maar dat betekend ook dat sluimerende ontstekingen die in
het lichaam aanwezig zijn actief kunnen worden, omdat het eigen immuunsysteem wordt
onderdrukt.
Bisfosfonaatgebruik: Word veel gebruikt bij patiënten met osteoporose en botmetastasen
(uitzaaiing in het bot als gevolg van een tumor in het lichaam).
Het werkingsmechanisme van Bisfosfonaat is: het remmen van de activiteit van botafbraak. Het
lastige is als je botafbraak remt, je bot aanmaak ook verminderd is. Bisfosfonaatgebruik kan
leiden tot een ontsteking reactie van het kaakbot (bisfosfonaat related necroseof the jaw),
ontsteking proces die gepaard gaat met necrose. Het ontstekingsproces is zo actief en moeilijk
om te stoppen dat behandeling om het geïnfecteerde botdeel te verwijderen soms wel kan
leiden tot fracturen of verwijderen van een groot deel van de kaak i.c.m. een hoge dosis
antibiotica. En het lastige met bisfosfonaat is dat tijdelijk stoppen niet zinvol is. necrose van het
kaakbot kan optreden na invasieve tandheelkundige behandelingen, maar ook zonder dat er een
voorafgaande behandeling heeft plaatsgevonden. Er bestaan 2 verschillende bisfosfonaten.
Parenteraal: infuus, directe werking. Oraal: via een tablet, werking minder snel en heftig.
Grofweg kan deze necrose optreden na het toedienen langer dan 1 jaar van parenterale en
langer dan 3 jaar van orale bisfosfonaten. Deze vorm van botnecrose wordt
bisfosfonaatosteonecrose genoemd.
Radiotherapie van het hoofd-hals gebied: er treedt schade op van de in het bestralingsveld
gelegen gezonde weefsels. Dit leidt tot reversiele neveneffecten, zoals mucositis. De kenmerken
van mucositis zijn: een pijnlijke mond en keel met ulceratie van mucosa. Er kunnen ook
irreversibele neveneffecten optreden, zoals hyposialie. Door de verminderde speekselvloed
(ernstig droge mond) kan een ernstige vorm van tandbederf (bestralingscaries) ontstaan.
Bestraling heeft ook effect op het kaakbot. Bestraald kaakbot is zeer slecht bestaand tegen
trauma en infectie. De ernstigste complicatie is osteoradionecrose (een niet genezende wond
die tot verlies van veel bot kan leiden). Ook kauwspieren die in het radiatieveld liggen hebben
ernstig te lijden van een langetermijneffect van de radiotherapie. Vrijwel altijd treedt er een
therapieresistente trismus op.
, Schisis
- Beschrijft het ontstaan van een schisis
Bij de normale ontwikkeling van een foetus tijdens de zwangerschap is er altijd eerst een
dubbelzijdige lip-, kaak-, en gehemeltespleet. Normaal groeien de verschillende delen naar
elkaar toe en versmelten. Tussen de zesde en negende week van de zwangerschap sluiten de lip
en de bovenkaak zich. Tussen de negende en twaalfde week sluit het gehemelte. Als dit niet, of
niet volledig gebeurt, blijft er een spleet (schisis) bestaan. Waarom dit soms gebeurt, is nog niet
precies bekend. Wel is bekend dat zowel erfelijke factoren als omgevingsfactoren tijdens de
eerste weken van de zwangerschap een rol kunnen spelen.
Bij het ontstaan van orofaciale schisis spelen zowel erfelijke als omgevingsfactoren een rol. Wat
betreft de erfelijk aspecten gaat momenteel de meeste aandacht uit naar genen die betrokken
zijn bij de aanmaak van stofwisselingsenzymen. Afwijkingen hierin kunnen theoretisch leiden tot
relatieve tekorten of overschotten van stofwisselingsproducten die een essentiële rol spelen in
de embryogenese. Voeding is een belangrijke omgevingsfactor, vooral foliumzuur. Bij moeders
met een foliumzuurafhankelijke stofwisselingsstoornis als hyperhomocysteïnemie zou door het
slikken van extra foliumzuur rondom de conceptie de kans op een kind met schisis kunnen
verminderen
Verschillende oorzaken voor schisis:
• Verandering in de chromosomen
• Verandering in één gen (DNA)
• Factoren van buiten (bijvoorbeeld medicijngebruik, alcohol, suikerziekte)
• Een combinatie van veranderingen in verschillende genen + risicofactoren van buiten.
Deze oorzaak komt het vaakst voor
Schisis (Grieks voor spleet) is een aangeboren afwijking van het gezicht, die zich kenmerkt door
een spleet of groef in bovenlip (hazenlip), kaak of gehemelte. De spleet kan zich beperken tot de
bovenlip, maar kan ook doorlopen in de bovenkaak, en in de ernstigste gevallen in het hele
gehemelte tot en met de huig. Ook een splijting van alleen het gehemelte of zelfs alleen maar
van de huig komt voor. De spleet kan enkelzijdig (unilateraal), of dubbelzijdig (bilateraal) zijn
- Kent de verschillende verschijningsvormen van een schisis
• Cheiloschisis = lipspleet (compleet of incompleet)
• Cheilopalatoschisis = lip + gehemeltespleet (harde en/of zachte gehemelte)
• Cheilognathoschisis = lip + kaakspleet
• Cheilognathopalatoschisis = lip + kaakspleet + gehemeltespleet
• Palatoschisis = gehemeltespleet (harde en/of zachte gehemelte)