GNGT1
Les 1
Phonetics: fonetiek (hoe komen de geluiden die je maakt uit je
mond, gaat over het produceren van de klanken, of hoe
vormen je handen de gebaren)
Phonology: fonologie (hoe zijn woorden/gebaren
opgebouwd uit de kleine betekenisloze eenheden,
klanken die woorden vormen)
Morphology: morfologie (het vormen van woorden,
woordvormingsleer, (bv. boek + je betekent een klein
boek), dit kan ook in gebarentaal. ‘Je’ is dan een
gebonden morfeem)
Syntax: syntaxis (woorden die een zin vormen. Hoe zijn
zinnen, maar ook delen van zinnen opgebouwd)
Semantics: semantiek (gaat over de betekenislaag van
woorden/zinnen)
Pragmatics: pragmatiek (wat zijn de gebruiksregels van de taal,
de ongeschreven regels over hoe je taal gebruikt, bv. wat je in welke situaties kan zeggen)
Discourse: de manier waarop je een stukje tekst verteld is ook gebonden aan bepaalde regels, ook
wel de gebruiksregels (een stukje tekst moet samenhangen)
Gesproken talen
Kenmerken:
• Menselijk communicatiemiddel, interactie
• Natuurlijk ontstaan, uit de behoefte om te communiceren
• Over alles communiceren, in alle situaties
• Ook los van hier en nu, je kan taal ook gebruiken om het over de toekomst/verleden te
hebben
• Conventioneel (stilzwijgende afspraken over betekenissen), bv. iedereen weet wat je bedoelt
met ‘stoel’ of ‘pen’
• Arbitrair (geen betekenisrelatie tussen woordvorm en het object waar het naar verwijst), het
is bv. niet zo dat wij voor korte objecten korte woorden hebben of voor lange objecten lange
woorden, deze keuze is volledig willekeurig (dus arbitrair)
• Opgebouwd uit bouwstenen
- spraakklanken (kleine betekenisloze elementen, bv. losse letters) (fonemen)
- morfemen (deel van woord met een eigen betekenis (gebonden (geen eigen betekenis) en
vrij (wel eigen betekenis))
- woorden
• Lexicon = woordenschat (je hebt woorden nodig om zinnen te maken, maar je moet ook
weten wat deze woorden betekenen)
• Grammatica (fonologie, morfologie, syntaxis)
• Zelfstandig, niet afgeleid van een andere taal (natuurlijk ontstaan, dus niet bedacht
vanachter een bureau zoals het esperanto)
• Wordt als moedertaal verworven en doorgegeven
• Voortdurende ontwikkeling en verandering (eerst ‘ik stuur je een bericht via whatsapp’ en nu
is het ‘ik app je wel even’, whatsapp is een werkwoord geworden)
, • Conventioneel: er zijn stilzwijgende afspraken over de betekenis van woorden (bv. stoel)
• Arbitrair: er is geen relatie tussen de vorm van een woord en de betekenis
(de vorm is willekeurig, willekeurige relatie)
Uitzondering:
onomatopeeën: wel een relatie tussen vorm en betekenis
bijvoorbeeld: koekoek (klank verwijst naar het geluid van de vogel); sissen
* In principe zijn gesproken talen arbitrair, op een paar uitzonderingen na die je dan
onomatopeeën noemt.
Gebarentalen
Kenmerken:
• Ook een menselijk communicatiemiddel, gebruikt in interactie
• Ook natuurlijk ontstaan, in gemeenschappen van doven, vanuit de behoefte om te
communiceren
- bijvoorbeeld in steden en rond dovenscholen
• Ook over alles communiceren
- wel soms nog een beperkt lexicon, om historische redenen (o.a. de onderdrukking van
gebarentaal en de beperkte deelname aan de maatschappij)
• Ook los van hier en nu, je kan het ook over toekomst/verleden hebben
• Ook opgebouwd uit bouwstenen
- bouwstenen van gebaren (betekenisloos) (fonemen)
- morfemen
- gebaren
• Ook conventioneel (stilzwijgende afspraken over betekenis van gebaren)
• Ook een lexicon = gebarenschat
• Ook een grammatica (fonologie, morfologie, syntaxis)
• Ook zelfstandig, niet afgeleid van een andere taal, ook niet van het Nederlands
• Wordt ook als moedertaal verworven en doorgegeven
• Ook voortdurende ontwikkeling en verandering
• Arbitrair én iconisch!
Lexicon van gebarentalen
Arbitraire gebaren:
• Er is geen relatie tussen de vorm van een gebaar en de betekenis.
OOK, GROEN, WONEN, VERRADEN
Iconische gebaren: (ong. 30% van het lexicon)
• Er is wel een relatie tussen de vorm van een gebaar en de betekenis
ETEN, DRINKEN, POES, MELK, DROMEN
Dus: je kunt niet zondermeer zeggen dat het lexicon van gebarentalen net als dat van gesproken
talen ‘arbitrair’ is. In gebarentaal heet het iconische gebaren, in gesprokentaal heet het onomatopee.
• Dat betekent zeker niet dat gebarentalen ‘dus’ geen echte talen zijn.
• NB: iconisch is beslist niet hetzelfde als ‘raadbaar’! (transparant, les 8)
Modaliteit: (Het kanaal waarin een taal gebruikt wordt)
productie perceptie (waarneming)
Gesproken talen: oraal - auditief
Gebarentalen: manueel - visueel
Ook wel: de verschijningsvorm van een taal (modaliteit)
,Modaliteitsvraag:
• Leidt het verschil in modaliteit tussen gebarentalen en gesproken talen tot verschillen in
taalstructuur? -> Ja, er is een andere grammatica bijv.
• Wat zegt ons dat over het algemeen menselijk taalvermogen en over universele kenmerken
van taal? -> in elke taal kun je iets beweren, ontkennen en vragen stellen (universalia)
Mogelijke verschillen als gevolg van modaliteit
• Iconiciteit van gebarentalen
… maar heeft dit vergaande gevolgen voor de structuur van de taal?
• Simultaneïteit
- in gebarentalen vaak meer dingen gelijktijdig
uitdrukken (bijvoorbeeld vragend, ontkennend)
- een gebaar kost gemiddeld meer tijd
- maar door simultaneïteit is het tempo van
informatie-overdracht toch hetzelfde als in gesproken
talen (veel dingen gaat tegelijk, gebaren en vragen)
Simultaniteit
Voorbeelden in gebarentalen: veel simultaniteit, weinig sequentieel
• nee schudden (ontkenning)
ja knikken (bevestiging)
vragende mimiek (vragen)
• bv twee handen verschillend gebruiken
Voorbeelden in gesproken talen: weinig simultaniteit, veel sequentieel
• intonatie?
• klemtoon
• toontalen
Gebarensysteem
• Weergave van een gesproken taal door middel van gebaren
• Grammatica van het Nederlands gebruiken, maar dit ondersteunen met gebaren
• Nederlands (bv) spreken en tegelijkertijd ondersteunen met gebaren (NmG)
• Vooral gebruikt in het contact tussen doven en horenden
• En in het onderwijs aan dove kinderen
Doelstellingen gebarensysteem in het onderwijs:
• Verbetering van de communicatie (na oraal)
• Betere verwerving van de gesproken taal (lezen, schrijven)
Gebarensysteem in het onderwijs:
• communicatie wel verbeterd;
• verwerving van gesproken taal (lezen, schrijven) verbetert alleen niet echt.
In Nederland was het onderwijs aan dove
kinderen tweetalig, dit neigt weer terug te gaan naar het gebruik van voornamelijk Nederlands met
Gebaren.
1980 – 2004 – tweetalig onderwijs
Vanaf 2004 – tweetalig/ééntalig onderwijs
Heden – slechts een paar scholen gebruiken tweetalig onderwijs, meeste scholen gebruiken
NmG/eentalig onderwijs.
, Gebarensystemen zijn geen talen:
• Niet natuurlijk ontstaan
• Geen zelfstandige taal, maar afgeleid, weergave van een andere taal
• Geen eigen lexicon en grammatica
Soorten gebarensystemen
• Vrije systemen
Nederlands met Gebaren (NmG)
= spreken en waar mogelijk ondersteunen met een gebaar
= vooral bedoeld voor de communicatie doof-horend
• Strikte systemen
= elk woord en zelfs deel van een woord ondersteunen met een gebaar (zelfs ‘het’ en ‘een’, met
bedachte gebaren die niet bestaan in de gebarentaal)
= vooral bedoeld voor onderwijs in de gesproken taal
Taal en dialect
• Wanneer is iets een taal en wanneer is iets een dialect?
• Geen eenduidige definitie voor taal
• Dialect is ook taal (er zijn ook dialecten in gebarentaal, andere gebaren in Groningen dan in
Zoetermeer bv)
• Dialect als ‘werkbegrip’ om vormen van taalvariatie mee aan te duiden binnen
taalgemeenschap
“[…] om te bepalen wat één taal is of wat twee talen zijn, zijn er geen echte linguïstische argumenten
in termen van het aantal linguïstische verschillen of de omvang van die verschillen. Het oordeel en het
gedrag van de sprekers en de politieke situatie zijn van veel groter belang bij het vaststellen van
talen.”
• Gebarentalen zijn echte talen omdat deze aan de kenmerken van natuurlijke talen voldoen
(arbitrair, conventioneel, opgebouwd uit kleine betekenisloze elementen).
• De modaliteit van een taal is mogelijk van invloed op de structuur van de betreffende taal
• Een gebaarsysteem is geen natuurlijke taal
• Het onderscheid tussen wanneer je van een taal en wanneer je van een dialect spreekt is
moeilijk te maken
Zelftoets:
1. Noem drie vooroordelen over gebarentalen en leg uit waarom ze onjuist zijn.
- Gebarentaal is pantomime – onjuist. Gebarentalen hebben, in tegenstelling tot pantomime, een
grammatica.
- Er bestaat één universele gebarentaal – onjuist. Waar een Dovengemeenschap gevormd wordt,
ontstaat een gebarentaal.
- Gebarentaal is door horenden bedacht – onjuist. Gebarentalen zijn niet door horenden bedacht
noch van gesproken taal afgeleid. Ze ontstaan als gevolg van een natuurlijk proces tijdens interactie
tussen dove mensen.
2. Wat is het verschil tussen een gesticulatie en een gebaar?
Bij gebarentaal is sprake van compositionaliteit. De basiselementen van een gebarentaal kunnen
gecombineerd worden om een gebaar te maken en gebaren kunnen weer gecombineerd worden om
zinnen te maken. Een dergelijke compositionaliteit bestaat niet bij gesticulaties. Dit zijn holistische
eenheden.