Ontwikkelingspsychologie OU
Inhoudsopgave
1.1 inleiding en theoretische perspectieven................................................................................................... 2
1.2 Theoretische perspectieven en onderzoek................................................................................................ 3
Freuds’ psycho-analytische theorie................................................................................................................ 4
Erikson’s stadia van psychosociale ontwikkeling............................................................................................. 5
Behavioristisch perspectief van Watson......................................................................................................... 6
Stimulus-respons leren van Pavlov................................................................................................................. 6
Sociaal- cognitieve leertheorie van Bandura................................................................................................... 6
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget (4 stadia model).........................................................................7
Informatieverwerkingstheorie (Neopiagetaans) NU BELANGRIJKST................................................................9
Cognitieve neurowetenschap......................................................................................................................... 9
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner................................................................................................... 10
Sociaal culturele theorie van Vygotsky......................................................................................................... 10
Evolutionair perspectief............................................................................................................................... 10
2.1 Het begin van het leven.......................................................................................................................... 12
Oefententamenvraag zwangschapshormonen:............................................................................................. 12
2.2 de geboorte en het pasgeboren kind...................................................................................................... 13
3.1 Fysieke ontwikkeling tijdens de babytijd................................................................................................. 14
3.2 – Cognitieve ontwikkeling tijdens de babytijd......................................................................................... 19
3.3 – Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling tijdens de babytijd................................................................21
4.1 – Fysieke ontwikkeling tijdens de peuter- en kleutertijd..........................................................................23
4.2 – Cognitieve ontwikkeling tijdens de peuter- en kleutertijd.....................................................................24
4.3 – Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling tijdens de peuter- en kleutertijd............................................26
5.1 – Fysieke ontwikkeling tijdens de schooltijd............................................................................................ 29
5.2 – Cognitieve ontwikkeling tijdens de schooltijd.......................................................................................30
5.3 – Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling tijdens de schooltijd..............................................................35
1
,Enkele vragen uit afsluitende opdrachten.................................................................................................... 36
1.1 inleiding en theoretische perspectieven
Oefententamenvraag:
Ontwikkelingspsychologie = patronen van groei, verandering en stabiliteit
die zich voor doet met toenemende leeftijd. Tot ouderdom. Maar met
name van geboorte tot adolescentie.
Oefententamenvraag:
Factoren die individuele ontwikkeling beïnvloeden. 3 categorieën:
o Normatieve leeftijdsgeboden invloeden: normatief = vaak
voorkomend. Gelijktijdig voor merendeel individuen (naar school
gaan op 4 jarige leeftijd)
o Normatieve historisch bepaalde invloeden: Normatief = meeste
mensen bepaalde generatie hebben hier mee te maken gehad.
Specifieke maatschappelijke situatie in historische tijd (ontstaan
internet)
o Niet-normatieve gebeurtenissen: Persoonsgebonden. Uniek
levenspad (winnen olympische medaille)
Oefententamenvragen:
Kwantitatief = hoeveelheid. Meer van hetzelfde, verandering in omvang
(lengte van kind)
Kwalitatief = aparte stadia. Inhoud en hoedanigheid verandert. nieuw
stadia nieuw gedrag. (niet meer in bed plassen)
Continue verandering = kwantitatief (geleidelijk, in omvang)
Discontinue verandering = kwalitatief (in aparte stappen, inhoud
verandert)
Levensloopmodel = nadruk op groei en verandering van conceptie t/m
volwassenheid. Nadruk op verbanden in perioden (moderne theorie)
o Vroegere theorieën zien kindertijd en adolescentie nadrukkelijk als
belangrijkste perioden voor ontwikkeling
Nature = Nadruk ontdekken erfelijke eigenschappen en vermogens
Nurture = Nadruk op invloeden van opvoeding en omgeving
Kritieke periode = specifieke tijd in ontwikkeling waarin bepaalde
gebeurtenis (of het ontbreken hiervan) de grootste of onomkeerbare
gevolgen heeft (rodehond bij zwangerschap of missen van liefdevolle
ouders)
o Permanent en onomkeerbare gevolgen
Gevoelige periode = term heeft nu de voorkeur. Is de optimale periode
voor ontwikkeling van bepaalde vermogens (2e taal leren voor jonge
kinderen)
o Niet permanent, latere ervaringen kan het weer opheffen
2
,Maturatie = proces van ontvouwen voorbestemde genetische informatie
Biopsychosociaal = biologische, pychische en sociale factoren beïnvloeden
elkaar wederzijds. Vaak is het niet de ene of andere theorie, maar is er
overlap (nature-nurture debat of continu-discontinu)
Oefententamenvraag epigenetica:
Recente ontwikkelingen en toekomst vakgebied:
o Rekening houden met culturele, etnische, sekse, sociaal en
economische factoren
o Toekomst: ook richten op andere achtergronden om cultuur en
ontwikkeling te scheiden
o Epigenetica steeds belangrijker = effecten van omgevingsinvloeden
en ervaringen op de uiting van onze genen.
1.2 Theoretische perspectieven en onderzoek
(Kleuren komen overeen met onderstaande uitwerkingen van theorieën)
5 belangrijke theoretische perspectieven in de ontwikkeling van het kind:
o Psychodynamisch perspectief
o Innerlijke (onbewuste) krachten/ conflicten
o Kwalitatief/discontinu
o Verleden beschrijven, geen gedrag voorspellen
o Freud, Erikson
o Adolescent met overgewicht fixatie op orale fase
o Behavioristisch perspectief
o Effecten omgevingsstimuli op gedrag
o Kwantitatief/continu
o Gedrag voorspellen
o Pavlov, Watson, Skinner, Bandura
o Adolescent met overgewicht onvoldoende beloond voor
goede eetgewoonten
o Cognitief perspectief
o Oorsprong van ons begrip
o Kwalitatief en kwantitatief
o Piaget, Neopiaagetaanse theorieën, (Bandura)
o Adolesent met overgewicht geen effectieve manier geleerd
om op gewicht te blijven
o Systemisch perspectief
o Relatie individu en 4 domeinen: fysieke- cognitieve- sociale- en
persoonlijkheidswereld
o Interactie kwalitatief en kwantitatief
o Vygotsky, Bronfenbrenner, Böszörmenyi-Nagy
o Adolescent met overgewicht door gezinsomgeving
o Evolutionair perspectief
3
, o Voorouders, natuurlijke selectie
o Lorenz, Darwin
o Adolescent met overgewicht genetische aanleg
Onderstaande theorieën zijn oefentetamenthema’s
Freuds’ psycho-analytische theorie
Psycho-analytische theorie = onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands
persoonlijkheid en gedrag (kind dat onbewust te weinig aandacht krijg van ouders
zoekt aandacht bij de juf)
o Recent onderzoek bevestigd kan stadia psychoseksuele ontwikkeling niet
bevestigen
o Gebaseerd op zeer beperkte groep
o Seksistisch en discriminerend voor vrouwen
Iedere persoonlijkheid heeft 3 aspecten:
o ID: primitieve genotsdriften (Seks, honger, irrationele impulsen)
o Ego: realiteitsprincipe, buffer tussen echte wereld en ID om instinkt in toom te
houden
o Superego: Geweten
Theorie op psychoseksuele ontwikkeling = kind doorloopt 5 fasen van genot/bevrediging;
oraal, anaal, fallisch, latentie, genitaal
1. Oraal 0 tot 12-18 maanden
o Zuigen eten
2. Anaal 12-18 maand tot 3 jaar
o Ontlasting controleren
o Wennen aan controlemechanismen maatschappij wbt zindelijkheidstraining
3. Fallisch 3 tot 5-6 jaar
o Interesse in genitaliën
o Oplossen oedipuscomplex identificatie ouder zelfde sekse
4. Latentie 5-6 jaar tot adolecentie
o Seksualiteit grotendeels op achtergrond
5. Genitaal adolescentie tot volwassenheid
o Opnieuw seksuele interesses, relaties
Fixatie = gedrag dat in een eerdere fase is blijven steken door onopgelost conflict
4
,Erikson’s stadia van psychosociale ontwikkeling
Psychosociale theorie = nadruk op veranderingen in interacties met anderen, aanzicht
gedrag anderen en onszelf als maatschappij
o Ontwikkeling mens in 8 stadia obv crisis of conflict
o Crisis = nooit volledig opgelost, moet voldoende het hoofd geboden zijn om naar
volgende fase te gaan
o Steun voor levenslange ontwikkeling
o Meer gericht op mannen dan op vrouwen
Mens doorloopt 8 stadia van conflicten:
1. Vertrouwen/ wantrouwen geboorte tot 12-18 maand
o Positief: vertrouwen dankzij steun omgeving
o Negatief: angst voor en zorgen over anderen
2. Autonomie/ schaamte en twijfel 12-18 maand tot 3 jaar
o Postief: onafhankelijkheid als experimenten worden gestimuleerd
o Negatief: twijfels over zichzelf en onafhankelijkheid bij geen ruimte voor
experimenten
3. Initiatief / schuld 3 tot 5-6 jaar
o Positief: ontdekken van manieren om handelingen in gang te zetten
o Negatief: schuldgevoel over daden en gedachten
4. Ijver / minderwaardigheid 5-6 jaar tot adolescentie
o Positief: groeiend besef van competenties
o Negatief: gevoelens van minderwaardigheid
5. Identiteit / identiteitsverwarring adolescentie
o Positief: bewustzijn eigen uniekheid, welke rol te vervullen
o Negatief: onvermogen passende rollen in leven herkennen
6. Intimiteit/ isolement eerste volwassenheid
o Positief: ontwikkeling van liefdevolle seksuele relaties en hechte
vriendschappen
o Negatief: angst voor relaties met anderen
7. generativiteit/ stagnatie
o positief: gevoel bij te dragen aan continuïteit van leven
o negatief: bagatelliseren eigen activiteiten
8. ego-integriteit / wanhoop
o positief: gevoel van eenheid in wat men bereikt in leven
o negatief: spijt van gemiste kansen
5
, Behavioristisch perspectief van Watson
Behavioristisch perspectief = kijkt naar effecten van stimuli op gedrag (exogeen). Gedrag
voorspellen. Nurture belangrijker dan nature.
Stimulus-respons leren van Pavlov
Stimulus-respons leren = klassieke en operante conditionering
Klassieke conditionering = op een bepaalde manier leren reageren op neutrale stimulus
die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt
Operante conditionering = een vrijwillige respons wordt versterkt of verzwakt door
positieve of negatieve gevoelens. Belonen of straffen
- positieve reinforcement (bekrachtiging) = toedienen prettige stimulus
- negatieve reinforcement = wegnemen onprettige stimulus
Gedragsmodificatie = techniek om frequentie van gewenst gedrag te verhogen en
ongewenst gedrag te verlagen
Sociaal- cognitieve leertheorie van Bandura
Sociaal-cognitieve leertheorie = leren door te imiteren (van ander persoon/model)
- borduurt voort op behaviorisme, maar nadruk op cognitieve processen. Daardoor
is het ook een cognitief perspectief
Sociaal-cognitief leren voltrekt in 4 stappen:
1. aandacht
2. retentie: gedrag herinneren
3. reproductie: reproduceren
4. motivatie: gedreven om gedrag te leren en uit voeren want het levert iets op
6