Eerste levensjaar
6.1 Inleiding
De mens onderscheidt zich van dieren door zijn in de evolutie
meegekregen grotere, maar langzamer rijpende, hersenen.
Ondanks de relatieve hulpeloosheid is de mensenbaby toegerust
met een aantal aangeboren adaptieve vaardigheden. Basale
perceptuele functies, motorische reflexen en een groot vermogen
om te leren zijn de basisvaardigheden waarmee pasgeboren baby's
zich actief aanpassen aan de omgeving. Veel basisvaardigheden
waren ook al voor de geboorte aanwezig, zoals de zuigreflex en de
reactie op geluiden. De eerste aanpassingen voor het leven buiten
de baarmoeder hebben met primaire fysiologische functies te
maken, zoals ademhalen, lichaamstemperatuur en voeding. Andere
overlevingsreflexen zijn huilen als signaal om verzorgd te willen
worden en de reflex om verslikken te voorkomen. Door rijping van
het zenuwstelsel en door ervaring ontwikkelen de nog zeer
elementaire vaardigheden van de pasgeborene zich tot complexere
en gedifferentieerdere vaardigheden en kennis. Een belangrijke en
zich vroeg ontwikkelende vaardigheid is het vermogen relaties aan
te gaan. Pasgeborenen kunnen al samengestelde gedragspatronen
laten zien, zoals het draaien van het hoofd naar een geluidsbron.
Het zijn vooral visuele prikkels met een groot contrast, zoals ogen
in een gezicht, waar het kind met interesse op reageert. In het
eerste levensjaar groeien de hersenen bijzonder snel, een
verdrievoudiging van het gewicht bij de geboorte. De ontwikkeling
van de hersenen na de geboorte, met name de verbindingen tussen
zenuwcellen en de specialisatie van functies, vindt plaats in
interactie met de omgeving.
6.2 Biologische ontwikkeling
6.2.1 De organisatie van het gedrag van de hahy: 'states'
Een belangrijk aspect bij het beoordelen van het gedrag van baby's
is de mate waarin zij alert en waakzaam, dan wel slaperig zijn. Een
baby zal in alerte toestand heel
anders op de omgeving reageren dan in slaperige toestand. Het
niveau van activering van de hersenen ('arousal') vertoont bij de
mens een cyclisch patroon. Bij de
volwassene is dat het slaap-waakritme, bij zuigelingen spreken we
over 'states'. De Groningse ontwikkelingsneuroloog Prechtl
beschreef de volgende vijf states:
1 diepe of regelmatige slaap: ogen gesloten, regelmatige
ademhaling, geen bewegingen;
2 actieve of onregelmatige slaap: ogen gesloten, onregelmatige
ademhaling, kleine spiertrekkingen, geen grove bewegingen;
3 alerte inactiviteit: ogen open, geen grove bewegingen;
4 alerte activiteit: ogen open, bewegingen, onregelmatige
, ademhaling;
5 huilen: ogen gedeeltelijk of geheel gesloten, heftige bewegingen,
huilt.
De hersenen zijn verantwoordelijk voor de interne regulering van
deze states. In de eerste levensmaanden krijgen kinderen steeds
meer controle over hun states en worden deze steeds meer
voorspelbaar. De grootste ontvankelijkheid voor visuele, auditieve
en tactiele prikkels is uiteraard aanwezig tijdens de alerte lascn van
de baby. Premature kinderen of kinderen met neurologische
afwijkingen vertonen juist moeilijkheden bij de overgang tussen de
states.
6.2.2 Slapen
Pasgeborenen slapen de eerste weken ongeveer driekwart van de
tijd. Slaapproblemen zijn een veelgehoorde klacht van ouders met
jonge kinderen. Er kunnen twee soorten slaap onderscheiden
worden. Ook al bij pasgeborenen zijn deze twee soorten, die elkaar
cyclisch afwisselen, te onderscheiden:
1 Actieve slaap of remslaap ('rem' staat voor rapid eye movement).
Dit slaapstadium wordt gekenmerkt door frequente kortdurende
spiertrekkingen zowel in het
gezicht als in de ledematen. De ademhaling en hartslag zijn
onregelmatig en de ogen maken in dit slaapstadium snelle heen-en-
weerbewegingen die goed te observeren en te registreren zijn,
2 Regelmatige of non-remslaap die gekenmerkt wordt door het
ontbreken van snelle oogbewegingen en bewegingen van
ledematen en een rustige regelmatige ademhaling en hartslag.
Volwassenen beginnen hun slaapcyclus met de non-remslaap.
Pasgeborenen echter vallen na een korte overgangsperiode al snel
in een remslaap die ongeveer 15 tot
20 minuten duurt. Daarna volgt de fase van regelmatige slaap die
eveneens 15 tot 20 minuten duurt. Deze patronen wisselen elkaar
af gedurende 3 tot 4 uur, waarna de baby wakker wordt. Baby's
worden vanuit hun actieve slaap wakker. In de loop van weken
wordt de periode van regelmatige slaap steeds langer ten koste van
de actieve slaap. De slaap-waakcyclus van pasgeborenen houdt
zich niet aan dag of nacht en is gelijkelijk verdeeld over 24 uur.