Tijdvak 2: De tijd van de Grieken en Romeinen
3000 v.C. tot 500 n.C.
- De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over het burgerschap en politiek in de Griekse-stadstaat.
- De klassieke vormentaal van de Grieks-romeinse cultuur.
- De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich In Europa verspreidde.
- De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
- De ontwikkeling van het joden- en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Wie: Kleisthenes , Polykleithos , Socrates, Plato, Aristoteles, Gaius Julius Caesar, Augustus
Wat: Koloniën/kolonisatie, Klassieke vormentaal, Monarchie, Aristocratie, Oligarchie , Tirannie, Democratie, Republiek,
Romanisering
Waar: Griekse wereld, Middellandse Zee, Athene, Rome, Romeins Imperium, Limes (grensstreek)
2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat
Rond 1000 v.C. ontstond langs het gebied van de Oostelijke Middellandse Zeekust een nieuw type schrift, het alfabet. Later
paste de romeinen het Griekse alfabet aan, dat is het alfabet wat wij nog steeds gebruiken. Met de uitvinding van het schrift
rond 3000 v.C. was de tijd van de Grieken en romeinen begonnen. De Grieken leefde in een landbouw stedelijke
samenleving. Er was een bloeiende economie wat een snelle bevolkingsgroei tot gevolg had. Toen er overbevolking
dreigde, besloten de stadstaten dat een deel van hun bevolking zich op andere plaatsen moest vestigen. Grieken vertrokken
per schip en stichtten een groot aantal koloniën aan de kusten van de Middellandse Zwarte zee. Door deze kolonisatie
groeide de Griekse handel en welvaart. In de 5e eeuw kwam de Griekse cultuur tot bloei, in het bijzonder de wetenschap
van de bouw- en beeldhouwkunst. De Griekse beschaving wordt klassiek genoemd, omdat de gedachten en vormentaal
ervan later zo goed werden gevonden dat ze werden nagedaan. Griekse kunstenaars maakten nauwgezet studie van het
menselijk lichaam. De antieke Grieken voelden zich met elkaar verbonden tegenover niet Grieken die zij barbaren noemde.
Vaak voerden Griekse stadstaten ook oorlog met elkaar. Ze werden pas in 338 v.C. in één rijk verenigd toen ze werden
onderworpen door Macedonië. De koning Alexander de Grote veroverde hierna met Griekse soldaten Egypte en het
Perzische rijk. Hierdoor werd de Griekse cultuur verspreid, na Alexander zijn dood viel zijn rijk uiteen.
Monarchie: staten met een erfelijke koning.
Aristocratie: staten die bestuurd werden door rijke familie.
Oligarchie: regering van rijken die niet allemaal uit een aanzienlijke familie kwamen.
Tirannie: één persoon die met geweld aan de macht komt.
Democratie: de volksvergadering besliste over de wetten en koos de bestuurders.
Toen de economie in de stadstaten groeide, wilde meer mensen meebeslissen over de politiek. In Athene werd een
systeem ingesteld waarin het volk zelf regeerde, een democratie. Tot deze vergadering werden alleen autochtone mannen
toegelaten, zij waren burgers. Vrouwen, slaven en immigranten hoorden daar niet bij. Athene was een directe democratie,
burgers kozen geen vertegenwoordigers, maar mochten zelf spreken en stemmen in de volksvergadering. Niet iedereen
vond de democratie een goed systeem. De denker Plato vond dit verschrikkelijk, volgens hem lieten de burgers zich leiden
door emoties in plaats van verstand. Hij vond dat een elite van mannen de macht moest krijgen. De denker Aristocles was
minder negatief, volgens hem hield een goede regering zich aan de wet en stond algemeen belang voorop. Grieken
geloofden dat goden menselijke eigenschappen hadden, daardoor kregen Griekse denkers het idee dat de goden verzonnen
waren. Deze filosofen probeerden alles met hun verstand te beredeneren. De Grieken maakten de wetenschap los van de
praktijk.
2.2 Cultuur in het Romeinse rijk
Vanaf 350 v.C. breiden de Romeinen hun rijk uit. In een halve eeuw veroverden ze midden- en zuid Italië, daarna begon de
expansie buiten Italië. Na een lange reeks oorlogen eindigde het Romeinse wereldrijk in het zuiden bij de Sahara. Rome was
oorspronkelijk een monarchie maar werd later een republiek, een staat zonder vorst. Bestuurders en legeraanvoerders
werden telkens voor korte tijd benoemd en legden verantwoording af aan de senaat, een vergadering van mannen uit
aanzienlijke families. Na een lange tijd vol burgeroorlogen kreeg Julius Caesar alle macht in handen, hij liet zich benoemen
tot dictator. Kort daarna werd hij vermoord. Een nieuwe burgeroorlog begon die werd gewonnen door Caesars achterneef
Octavianus. Octavianus maakte een eind aan de republiek en stichtte een keizerrijk, waarin hij alle macht had. Hij moest als
goed worden vereerd. Na de instelling van het keizerrijk volgde twee eeuwen rust: de Pax Romana. Gouverneurs
(bestuurders van provincies) gaven op hun beurt leiding aan elites. De Pax Romana bevorderde welvaart. De Romeinen
legde verharde wegen aan en onderdanen uit onderworpen volken vestigen zich in Rome, waardoor er een multiculturele
samenleving ontstond. In het Romeinse rijk was godsdienstige tolerantie. Onderdanen mochten alle goden vereren, als ze
maar meededen aan de verering van de keizer en de goden van de Romeinse staatsgodsdienst. Er was een landbouw
stedelijke samenleving. De Romeinen namen veel over van de Griekse cultuur. De Grieks-Romeinse cultuur werd over het
hele rijk verspreid. Bij deze romanisering speelde het leger een belangrijke rol.