Kerntaak 6 - EBP
Werkgroep 1
- weet welke plaats Evidence Based Practice (EBP) inneemt binnen de verpleegkundige
beroepsuitoefening;
Evidence-based practice kan omschreven worden als ‘het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig
gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele patiënten.
De praktijk van evidence-based medicine (en nursing – red.) impliceert het integreren van individuele
klinische expertise met het beste externe bewijsmateriaal dat vanuit systematisch onderzoek
beschikbaar is. De voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt spelen bij de besluitvorming
een centrale rol.
Evidence-based practice bestaat uit verschillende componenten, namelijk:
1. het huidig beste wetenschappelijk bewijs
2. de voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt
3. de beschikbare materialen en middelen in deze gezondheidszorginstelling voor deze patiënt
4. de klinische expertise van de verpleegkundige
Het is dus belangrijk dat niet alleen naar het wetenschappelijk bewijs wordt gekeken. De patiënt zelf is
het uitgangspunt van de gezondheidszorg, en zijn wensen en voorkeuren wegen zwaar. Als een
hartpatiënt zijn leefstijl moet veranderen, kan hij er de voorkeur aan geven door gezond eten en meer
bewegen zijn overgewicht aan te pakken, in plaats van te stoppen met roken, of juist andersom, of hij
kan beide tegelijk doen.
- weet welke drie informatiebronnen gebruikt moeten worden bij klinische
besluitvormingsprocessen;
Evidence-based practice bestaat uit verschillende componenten, namelijk:
1. het huidig beste wetenschappelijk bewijs
2. de voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt
3. de beschikbare materialen en middelen in deze gezondheidszorginstelling voor deze patiënt
4. de klinische expertise van de verpleegkundige
Ook de klinische expertise van de verpleegkundige wordt als component van EBP genoemd. Eigenlijk
betekent dit dat EBP een ingrediënt van klinisch redeneren is, want als de verpleegkundige op de
hoogte is van de wetenschappelijke kennis en de patiëntenvoorkeur, gebruikt zij die om te redeneren
wat voor deze patiënt in deze situatie het beste besluit is. Daarbij weegt zij de verschillende
componenten:
1. Welke opties zijn er? Hoe krachtig is het wetenschappelijk bewijs voor de verschillende
opties? Welke voor- en nadelen zijn er per optie te verwachten? Wat is
het werkingsmechanisme van de verschillende opties?
2. Welke volgorde van voorkeur heeft de patiënt voor zijn opties? Op grond waarvan heeft de
patiënt deze volgorde bepaald?
3. Kunnen alle opties door het verpleegkundig team worden uitgevoerd? Hebben we de kennis
en de vaardigheden om de opties goed uit te voeren? Zijn de hulpmiddelen die we voor de
opties nodig hebben beschikbaar of eenvoudig aan te schaffen? Is er voldoende tijd en budget
om elk van de opties uit te voeren?
, 4. In hoeverre spelen de kenmerken van deze patiënt een rol? Zijn de voor- en nadelen die in het
wetenschappelijk onderzoek zijn gevonden ook voor deze patiënt te verwachten? Is het
werkingsmechanisme ook bij deze patiënt te verwachten? Waarin komt de patiënt overeen of
wijkt hij af van de patiënten die in het wetenschappelijk onderzoek onderzocht zijn? Hoe
kunnen deze overeenkomsten en verschillen invloed uitoefenen op de werkingsmechanismen
en de uitkomsten?
De afweging van deze vragen en hun antwoorden is puur klinisch redeneren, waarbij een groot
beroep wordt gedaan op de kennis van de verpleegkundige. Deze kennis is het fundament onder
de klinische expertise van de verpleegkundige, die EBP gebruikt als ingrediënt van haar klinisch
redeneren (zie ook het tweede voorbeeld van Fleur).
- weet hoe EBP zich verhoudt tot kritisch denken;
Zie uitleg hierboven.
- is bekend met de 5 stappen van het EBP-model;
De methode van evidence-based practice omvat vijf stappen. Daarbij bestaat de vierde stap eigenlijk
uit het klinisch redeneren. De vijf stappen worden door Scholten e.a. [ 12] als volgt geformuleerd:
1. het klinisch probleem vertalen in een beantwoordbare vraag
2. het efficiënt zoeken naar het beste bewijsmateriaal
3. het wegen van de gevonden evidence op methodologische kwaliteit en toepasbaarheid in de
eigen praktijksituatie
4. het nemen van een beslissing op grond van de beschikbare evidence
5. het regelmatig evalueren van de kwaliteit van dit proces
- weet wat een Critical Appraisal of a Topic (CAT) is.
Eén van de manieren om “evidence-based practice” in de verpleegkunde en aanverwante
vakgebieden handen en voeten te geven is het kritisch beoordelen van de beschikbare evidence ten
aanzien van een relevant onderwerp en daarover een korte publicatie op te stellen. Een dergelijke
publicatie is vaak voor intern gebruik, voor collega’s en ter onderbouwing van bijvoorbeeld keuzes die
gemaakt worden ten behoeve van de uitvoering van zorg activiteiten of bij het opstellen van een
protocol. Wanneer zo’n publicatie echter van voldoende kwaliteit is, zou het jammer zijn als een
breder publiek het niet zou kunnen lezen. Zo’n korte publicatie is bijvoorbeeld een “critically apprased
topic”, afgekort als “CAT”.
Stapsgewijs naar een CAT (en zorgverbetering):
1. Bepaal het klinisch probleem en formuleer een beantwoordbare vraag,
2. Zoek naar het beste bewijsmateriaal, de beste kennis,
3. Beoordeel en evalueer het gevonden bewijs, de gevonden kennis,
4. Formuleer een antwoord op de beantwoordbare vraag,
5. Pas het antwoord op de beantwoordbare vraag toe in de zorgverlening,
6. Evalueer of het beoogde resultaat wordt behaald.
,
, Werkgroep 2
De student:
- kent het verschil tussen een observationele- en experimentele studie en kan dit verschil
uitleggen;
Experimenteel: Experimenteel onderzoek heeft meer bewijskracht dan observationeel onderzoek. De
kwaliteit van experimenteel onderzoek hangt af van hoe goed het onderzoek is opgezet. In een ideale
situatie veranderen onderzoekers bewust één factor en houden andere mogelijke factoren die van
invloed zijn hetzelfde.
Bij goed experimenteel onderzoek worden mensen op basis van toeval (meestal door een computer)
ingedeeld in groepen. Dit heet randomisatie. Doordat dit willekeurig gebeurt zijn de deelnemers in de
verschillende groepen vergelijkbaar. Bij een of meerdere groepen wordt een verandering aangebracht
in bijvoorbeeld hun voeding (dit noemen we een interventie) en er is een controlegroep waarbij die
verandering niet wordt doorgevoerd. Bijvoorbeeld groep A krijgt elke dag een grote dosis visvetzuren,
groep B krijgt een minder hoge dosis en de controlegroep geen. Behalve het verschil in visvetzuren
krijgen de interventiegroepen en de controlegroep precies dezelfde behandeling. Hierdoor wordt het
onderzoek gecontroleerd uitgevoerd. Bij voorkeur weten de deelnemers en de onderzoekers
gedurende het onderzoek en de analyse van de gegevens niet wie in welke groep zit. Zo vindt er geen
beïnvloeding van de deelnemers of onderzoekers op de resultaten plaats. Dit heet dubbelblind
onderzoek. Soms is blindering voor de deelnemer of de onderzoeker niet mogelijk, bijvoorbeeld
omdat het product anders ruikt of er anders uitziet. Is blindering alleen voor een van beide mogelijk,
dan is het onderzoek enkelblind.
Voorbeelden: gerandomiseerd controle studie, case serie en cohort studie.
Observationeel onderzoek: Onderzoekers verzamelen bij observationeel onderzoek gegevens van een
grote groep mensen zonder iets aan hun situatie te veranderen. Vervolgens bekijken ze of bepaalde
factoren, (voedings)gewoonten of gedrag vaker of minder vaak voorkomt bij mensen met een
bepaalde ziekte of probleem. Omdat het nooit zeker is dat de onderzoekers naar alle relevante
gegevens vragen, kun je minder sterk dan met experimenteel onderzoek een oorzaak-gevolg relatie
vaststellen. Er kunnen namelijk andere factoren een rol spelen in het ontstaan van een ziekte dan in
het onderzoek zijn meegenomen. Een voorbeeld: als onderzoekers een verband zien tussen het
drinken van veel koffie en het behouden van een gezond gewicht, dan hoeft koffie daar niet de
oorzaak van te zijn. Het kan bijvoorbeeld ook zijn dat mensen die koffie drinken meer bewegen en dat
die factor niet is meegenomen in het onderzoek.
Voorbeelden: cohort studie, patiënt controle onderzoek en cross sectioneel onderzoek.
Verschil: bij experimenteel wordt dus bewust iets aangepast in een situatie van een groep en is er
een controle groep waardoor het effect goed gezien kan worden. bij observationeel veranderd er
niks aan de situatie, en wordt er gewoon een groep geobserveerd, bijvoorbeeld aan gedrag. In een
experimenteel opgezet onderzoek voert de onderzoeker een handeling, een interventie, uit waarvan
het gevolg wordt gemeten. Dit in tegenstelling tot in een observationeel onderzoek, waarin de
onderzoeker niet ingrijpt en alleen metingen verricht in bestaande situaties.
https://www.civabv.nl/wp-content/uploads/2017/09/Literatuur-nr.-1.-Onderzoeksontwerpen-en-
de-ladder-van-evidence.pdf