Economie samenvatting Katern 1 Schaarste en ruil (H1 en 2):
Hoofdstuk 1, Schaarste:
Paragraaf 1, Keuzes maken:
Je kunt geld slechts eenmaal uitgeven, tijd slechts eenmaal benutten en productiefactoren
slechts een keer toewijzen.
Geld, tijd en productiefactoren heten middelen, die zijn in beperkte hoeveelheid aanwezig.
Met deze beperkte middelen moeten we in onze behoeften voorzien. Behoeften zijn in
beperkte hoeveelheid aanwezig.
Schaarste ontstaan doordat je niet genoeg middelen hebt om in al je behoeften te voorzien.
Schaarste kan absoluut zijn, bijv. schaarste aan drinkwater, in een droogklimaat.
Een product is niet altijd en overal schaars, maar het is schaars omdat je er iets voor moet
opofferen.
Opofferingskosten = alle middelen die opgeofferd moeten worden om iets te verkrijgen.
De opofferingskosten bestaan uit de kosten voor het beste alternatief dat je niet kiest.
Opofferingskosten gaan uit van de gedachte dat middelen alternatief aanwendbaar zijn.
(Alternatief aanwendbaar middel = middel dat je op verschillende manieren in kunt zetten).
De opofferingskosten kunnen per persoon verschillen en zijn daarom subjectief.
De prioriteiten hangen af van de omstandigheden, iemands behoeften en verplichtingen.
Basisbehoeften / primaire behoeften: in leven blijven, voedsel, kleding, onderdak etc.
Secundaire behoeften: andere behoeften die mensen hebben, als ze aan die
basisbehoeften hebben voldaan.
Statusgoederen = producten waarmee je kunt voorzien in de behoefte aan erkenning,
waardering en het je onderscheiden van anderen.
De manier waarop mensen hun prioriteiten stellen, hangt af van hun motieven:
- Iemand kan met dezelfde motieven de ene keer tot een andere beslissing komen dan
de andere keer.
- Verschillende mensen met dezelfde motivatie kunnen verschillend gedrag tonen.
- Hetzelfde gedrag kan veroorzaakt worden door verschillende motieven.
Micro-economie: bestudeer je de manier waarop huishoudens en bedrijven beslissingen
nemen over schaarse goederen en hoe ze kopen en verkopen op markten.
Macro-economie: de studie van onderwerpen die de gehele economie aangaan, zoals de
effecten van werkeloosheid in een land.
, Om in onze behoeften te voorzien zijn producten nodig. Dit zijn goederen en diensten.
Producenten gebruiken productiefactoren om deze producten te produceren (KANO):
Kapitaal: bestaat uit middelen, zoals machines, gebouwen en transportmiddelen, die
de productie mogelijk maken. Je gebruikt die middelen langer dan een jaar. Geld is
geen productiemiddel.
Arbeid: de inspanning van mensen. Dit noem je menselijk kapitaal.
Natuur: levert de grond, natuurlijke grondstoffen en energie.
Ondernemerschap: het initiatief om natuur, arbeid en kapitaalgoederen met elkaar
te combineren. Hiermee neemt de ondernemer een risico, want niet zeker van winst.
De aanschaf van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en de overheid
(overheidsinvesteringen) noemen we investeren.
Bij een investeringsbeslissing houden bedrijven ook rekening met opofferingskosten.
De keuze tussen de alternatieve aanwendingsmogelijkheden van productiefactoren is
vooral een politieke keuze.
Paragraaf 2, Budgettaire vraagstukken:
De bestedingsruimte = het bedrag dat je maximaal kunt besteden in een periode.
Ander woord voor bestedingsruimte is budget.
Budget = het (beperkte) bedrag dat je maximaal kunt besteden in een periode.
Begroting = een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde
periode.
Verwachte uitgaven lager dan de verwachte inkomsten = sparen.
Uitgaven hoger dan de verwachte inkomsten = tekort = budgettair probleem.
In de begroting voor een huishouden onderscheid je de volgende uitgaven:
Dagelijkse uitgaven zijn uitgaven die te maken hebben met kosten van
levensonderhoud.
Vaste lasten zijn uitgaven die iedere periode terugkomen, zoals gas en elektra,
woonlasten, abonnementen en verzekeringen.
Incidentele uitgaven zijn uitgaven die af en toe voorkomen, zoals de aanschaf van
huishoudelijke apparaten of vakanties.
! Voor een budgettair probleem zijn twee oplossingen: de uitgaven verlagen of de inkomsten
verhogen.
Verlagen van de uitgaven noem je bezuinigen.
Als variabelen buiten beschouwing worden gelaten, wat in de economie gebruikelijk is, noem
je dit ceteris paribus.