Samenvatting onderzoek hoofdfase periode 3 semester 2
Week 1 (onderzoek vaardigheden 3.5)
3.5 Belangrijk bij kwantitatief onderzoek:
1. Juiste omvang van steekproef (n) bepalen. Te kleine steekproef is niet betrouwbaar.
2. Fishing: breng niet onnodig alles met elkaar in verband. Dit valt namelijk niet onder gericht
toetsen, maar onder zoeken naar verbanden.
3. Betrouwbaar meetinstrument. Bijv. vragenlijst met meerdere vragen die hetzelfde meten.
- Reliability-analyse: op basis van vragen met dezelfde uitkomst een uitspraak doen over
betrouwbaarheid.
- Split-half betrouwbaarheid: vragenlijst in 2en knippen en kijken of de scores van beide
helften die hetzelfde zouden moeten zijn ook overeenkomen.
Belangrijk bij kwalitatief onderzoek:
1. Train bij observaties de observatoren goed in het gebruik van het observatieformulier.
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: meerdere observatoren gebruiken en berekenen in
hoeverre die het met elkaar eens zijn. Dit kan door observatieschema of zelfde checklist, kijk
een keer hoe een ander het doet en laat een ander is observeren en luisteren naar jou
gesprek.
- Interactieprocesanalyse: gestructureerd coderingssysteem om de interactie tussen
groepsleden in kaart te brengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een classificatieschema.
Ook wel het categorieënsysteem van bales genoemd.
,Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid: mate waarin het resultaat onafhankelijk van toeval is. onderzoek opnieuw
uitvoeren zou dezelfde resultaten betekenen.
- Vaak uitgedrukt in percentages
Validiteit: mate waarin uitkomsten van je onderzoek door systematische fouten kan zijn
beïnvloed.
1. Interne validiteit Is er een alternatieve verklaring voor het gevonden verband/de
gevonden resultaten?
Verklaring gevonden voor het verband/de resultaten? Gaat over meetinstrument in zijn
totaliteit.
Dus als ik kies om een bepaalde vraag te willen beantwoorden, ga ik op een bepaalde
manier
zorgen dat ik daar mensen voor vindt en een meetinstrument. die 2 dingen samen leveren
een
antwoord op de vraag die ik wil beantwoorden. Stukje geloofwaardigheid. Denk je met de
opzet
die je hebt gekozen de vraag te kunnen beantwoorden.
- Met name bij toetsend/exploratief onderzoek
Belangrijk om rekening te houden met:
- De derde variabele: de niet onafhankelijke variabele kan de afhankelijke beïnvloeden,
maar dat bijvoorbeeld zowel de onafhankelijke als afhankelijke veroorzaakt worden
door een variabele waar je geen rekening mee had gehouden.
- History: in de onderzoeksperiode is het mogelijk dat een gebeurtenis plaatsvindt die
van invloed is op de resultaten. Dit zoveel mogelijk kunnen inschatten kan door een
onderzoekslogboek bijhouden: alle relevante gebeurtenissen met betrekking tot het
onderwerp van het onderzoek.
- Selectie (vooral bij niet-aselecte steekproeven): mensen in de onderzoeksgroep
kunnen niet representatief zijn voor hele populatie > vertekening in uitkomsten.
- Mortaliteit/drop-outs: tussen een voor- en nameting kunnen mensen uit het
onderzoek verdwijnen (bijv. ontevreden klanten). Belangrijk is dan om exitgesprekken
te voeren, reden van vertrek achterhalen.
- Ambiguïteit over richting van het verband: leidt A tot B of B tot A.
Constructvaliditeit:
Afvragen of je gemeten hebt wat je wilde meten (manier van meten).
Begrip/onderwerp/eigenschap
wat je wilt uitzoeken, zorgt dat je dit op de goede manier hebt geoperationaliseerd. Heb je dit
goed
gedaan, weet je dat je met de dingen aan het meten bent een antwoord op je
onderzoeksvraag kunt
krijgen. Dus de metingen die je uiteindelijk doet, begrippen in je vraag.
Bedreigingen:
- Inadequate operationalisaties: onduidelijkheid over hoe een begrip vertaalt wordt in
meetbare termen
- Hypothese raden: respondenten raden wat ze denken dat je wilt horen: tegemoetkomen
aan
de wensen van onderzoeker.
- Onderzoekerverwachtingen: verwachtingen van onderzoeker beïnvloeden (on)bewust de
resultaten (door suggestieve vragen of interpretaties).
Externe validiteit Zijn de resultaten die je gevonden hebt in de onderzoeksgroep ook
generaliseer baar naar de hele populatie of zelfs daarbuiten?
,Generaliseerbaarheid/overdraagbaarheid: waar wil je een antwoord op geven, over welke
populatie
wil jij een uitspraak doen ,voor wie geldt het antwoord op deze vraag? Overdragen van kleine
steekproef naar grotere populatie.
Van klein naar groot: construct, extern, intern.
Evidence Based Practice voor paramedici, methodiek en toepassing (3e druk)
Hoofdstuk 1:
Bij evidence-based practice gaat het om het nemen van klinische beslissingen op
basis van het best beschikbare bewijs, in combinatie met de kennis en ervaring van
de paramedicus en de waarde(n) en voorkeur van de individuele patiënt.
Kennis (zowel propositionele, professionele als persoonlijke) van zowel patiënt als
paramedicus is fundamenteel voor besluitvorming en staat dus centraal in de
zorgverlening.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen evidence en bewijs, waarbij evidence wordt
opgevat als kennis uit verschillende bronnen, die getoetst is en betrouwbaar is
bevonden, en bewijs als de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.
Evidence-based practice biedt de beroepsbeoefenaar een hulpmiddel om
verantwoording af te leggen over de effectiviteit en efficiëntie van de zorgverlening
1.1 inleiding:
gaat om leveren van goede en steeds betere zorg maar de vraag is; is een behandeling
bewezen en aantoonbaar zinvol of effectief?
Doel EBP: kwalitatief goede zorg blijven bieden.
EBP helpt medici hun handelen verantwoorden, zich te blijven ontwikkelen (inter-
nationaal), te positioneren en te financieren. Patiënt gaat ervanuit dat je op de hoogte
bent van de laatste ontwikkelingen. EPB is een manier waarop je op de hoogte blijft.
Voordelen:
1. Hulpmiddel communicatie met pateinten over voor en nadelen en mogelijke
alternatieven.
2. Betere samenwerking collega’s als iedereen EBP werkt.
Op beleidsniveau gaat aandacht uit naar de kosteneffectiviteit, de samenstelling van de
basisverzekering, de kwaliteits- en prestatie-indicatoren in de gezondheidszorg, en de
rationalisering van de zorg, waarbij een toenemend appèl gedaan wordt op artsen,
paramedici en verpleegkundigen om keuzes binnen de zorg te onderbouwen met ‘evidence’.
Binnen de paramedische behandeling werd lange tijd ‘authority-based’ gehandeld. Dat
betekent dat de beroepsbeoefenaar in zijn beroepsmatig handelen vooral uitging van wat
men had geleerd en wat door deskundigen werd verteld.
Angst voor bezuiniging wanneer effect niet kon worden bewezen, is er nog steeds.
Niet alleen wetenschappelijk bewijs is goed genoeg (effect) maar ook kennis en opvattingen
van de professionals en patiënten. Deze samenhang is om een breed en compleet mogelijk
inzicht te krijgen in effectiviteit van het handelen.
Onderzoek heeft pas zin als ook daadwerkelijk patiënt bereikt. Toepasbaar maken in de
praktijk door richtlijnen en protocollen, en communiceren met patiënt, collega’s en artsen.
, theory-practice gap: ontbreken van de vertaling van onderzoek naar toepassing in praktijk.
Lerend professional: vermogen om zich te ontwikkelen, vertaal slag te maken van generiek
naar specifiek. Belang is continu reflecteren op keuzes, handelen en uitvoeren.
1,2:
Wat is evidence based practice?
Deze definities vertonen belangrijke overeenkomsten. Het gaat bij evidence-based practice in
principe om het nemen van klinische beslissingen op grond van het afwegen van de volgende
drie aspecten:
het huidige beste beschikbare bewijs;
de kennis en ervaring van de paramedicus; en
de waarde(n) en voorkeur van de individuele patiënt.
Handelen op basis van onderzoek bewijs =
1. klinische vraag geformuleerd (in beatwoordbare vraag)
2. In recent wetenschappelijk literatuur gezocht naar
antwoord. (efficiënt zoeken)
3. Gevonden literatuur beoordelen (kwaliteit en
toepasbaarheid)
4. Bepalen toepassing specifieke geval (toepassen in praktijk)
5. Eigen handelen evalueren (proces + resultaat)
1.3 Wat is evidence; wat is kennis en bewijs?
Men denkt vooral dat evidence moet komen uit wetenschappelijk bewijs en bij voorkeur RCT.
Omdat het ontstaan is uit medische professie die de meeste waarde hechten aan
interventies waarvan de effecticiteit volgens experimenteel onderzoek is bewezen.
Maar voor paramedische beroepen geldt veelal dat effectiviteit of belang van een behandeling
niet alleen gedemonstreerd wordt door oorzaak-en-gevolgrelaties, maar ook door intuïtie,
ervaring, getuigenissen, persoonlijke observaties, cases en analogieën
Bewijs is kennis die gebaseerd is op (de resultaten van) wetenschappelijk onderzoek. Hierbij
wordt gestreefd naar variëteit in de bewijsvoering
Evidence is kennis gebaseerd op verschillende bronnen, die getoetst is en die betrouwbaar is
bevonden
Kennis word omschreven als ‘Kennis is al dat wat geweten wordt door de mens´ maar er is
geen geaccepteerde definitie voor kennis.
Polanyi (1966) onderscheidt kennis waarvan we ons expliciet bewust zijn, kennis die als het
ware in de spotlight staat, waarop we gericht zijn, en kennis die impliciet aanwezig is in het
bewustzijn, die als achtergrond het beeld meebepaalt (Brohm, 2005). Deze tacit knowledge is
een vorm van individuele kennis die ‘in het hoofd zit’ en moeilijk overdraagbaar is.
Propositionele kennis wordt omschreven als kennis gebaseerd op resultaten van
wetenschappelijk onderzoek.
Professionele kennis is kennis die ontstaan is door de (beroeps)opleiding en de - vaak
jarenlange - praktijkervaring van beroepsbeoefenaars