Samenvatting praktische didactiek
Natuur en techniek– OTA1-HWER1-20
Academische Lerarenopleiding (ALPO)/Universiteit Utrecht
Leerjaar 1, Blok B
Hans van de Grind
Inhoudsopgave
H5 – JONGE KINDEREN EN NATUUR & TECHNIEK 2
H6 – BELEVING VAN NATUUR EN TECHNIEK 4
H7 – ONDERZOEKEN: ZOWEL MIDDEL ALS DOEL 7
H9 – EEN FLEXIBEL LES MODEL VOOR ONDERZOEKEND LEREN 12
H10 – VRAGEN BIJ ONDERZOEKEND LEREN 12
H11 – WERKVORMEN VOOR ONDERZOEKEND EN ONTDEKKEND LEREN 16
H13 – VERSLAGLEGGEN EN VERSLAG UITBRENGEN 21
H16 – TECHNIEK IN HET GEBRUIK 25
H17 – ONTWERPEND LEREN 29
1
,Samenvatting praktische didactiek
H5 – Jonge kinderen en Natuur & Techniek
VVE staat ook voor Verwonderen, Verkennen en Exploreren
5.1 Natuur & Techniek en kleuters
Voor N&T aan zowel de jongste als aan oudere kinderen geldt dat de concrete werkelijkheid centraal
staat. Bij kleuters is het sterker dat het zelf waarnemen en doen een voorwaarde is om te kunnen
leren. Zij leren ontdekkend te leren. Hun eigen activiteit en ervaring, hun beleving en betrokkenheid
vormen de basis van ontdekkingen, van begrippen, van regel- en wetmatigheden, zowel nu als later.
5.1.1 Het denken van kleuters
De denkschema’s bij kinderen kunnen alleen ontstaan door veel concrete ervaringen, waarbij
activiteiten op school en buitenschoolse ervaringen elkaar idealiter versterken. Juist bij de jongste
kinderen is ontdekkend leren onvervangbaar: de samenhang tussen hun eigen activiteiten en hun
waarnemingen kunnen ze uitsluiten zelf ontdekken.
Door explorerend spel zoeken jonge kinderen naar verbanden tussen dingen, verschijnselen
en gebeurtenissen, en begrijpen ze steeds meer. De samenhang zoals zij die zien, klopt vaak niet met
onze logica. Kleuters denken en beleven anders dan wij: zij hebben minder ervaringen en
beschouwen de werkelijkheid vanuit een ander perspectief.
- Kleuters ontwikkelen zich vanuit de sterk egocentrische peuterfase. Peuters kunnen niet
anders dan hun omgeving bekijken vanuit hun eigen standpunt. Kleuters zijn een stapje
verder; bij hen komt ‘wij’ al geregeld in de plaats van ‘ik’.
- Jonge kinderen maken nog geen onderscheid tussen levend en levenloos. Eigenschappen die
de kinderen zelf hebben, kennen ze ook toe aan de dingen in hun omgeving.
- Langzamerhand verliest de omgeving haar vanzelfsprekendheid en vragen jonge kinderen
zich af waarom dingen en gebeurtenissen zijn zoals ze zijn.
Kleuters zien vaak de wil van iets of iemand, als verklaring voor een verschijnsel. Ook zien ze
vaak het doel of nut van feiten en gebeurtenissen als oorzaak (finale verklaringen).
Op zoek naar samenhang in hun wereldbeeld, stellen kinderen veel waarom-vragen. Dit zijn
in feite vaak waartoe-vragen: kinderen willen de bedoeling of toepassingsmogelijkheden
weten.
- Jonge kinderen hanteren vaak ‘verklaringen’ die ze heel gemakkelijk vervangen door andere.
5.1.2 Spelenderwijs leren, concrete ervaringen
Jonge kinderen die zich op hun gemak voelen, verkennen hun omgeving met een onbevangen
nieuwsgierigheid. Deze ‘experimentele dialoog’ met de dingen en organismen verloopt spelenderwijs
en associatief: verrassende of opvallende ervaringen bepalen wat ze er verder mee doen. Voor
kleuters is een uitnodigende omgeving dan ook een voorwaarde voor leren. Het gaat om situaties
waarbij ze al hun zintuigen kunnen gebruiken én kunnen handelen, dus om sensomotorische
ontwikkelingsmogelijkheden. Daarvoor is materiaal nodig waarmee veel gevarieerde activiteiten
mogelijk zijn. Het gaat om voorwerpen en materialen die ze kunnen beïnvloeden of op meerdere
manieren kunnen gebruiken, of die onverwachte reacties kunnen geven.
5.1.3 Betrokkenheid
De betrokkenheid van jonge kinderen bij N&T hangt nauw samen met de emotionele beleving die
dingen, organismen, verschijnselen of gebeurtenissen bij ze oproepen. Van belang is: Wat doet het
mij? Wat kan ik ermee? Dat wil ik ook wel!
Jonge kinderen kunnen heel zorgzaam omgaan met dieren en planten. Ook voor niet-levende
natuur geldt dat het de meeste kinderen raakt en dat er volop mogelijkheden zijn voor gevarieerde
boeiende activiteiten en voor sensomotorische ontwikkeling.
2
,Samenvatting praktische didactiek
5.2 De praktijk afstemmen op kleuters
Op school bied je de kinderen mogelijkheden om hun ervaringswereld uit te breiden, en je
ondersteunt ze om daarin structuur aan te brengen, er betekenis aan te geven. Als leerkracht schep
je de voorwaarden zodat ze samen met andere kinderen zinvolle ervaringen hebben en delen. Dit ligt
niet alleen aan de didactische sfeer, maar ook een gunstig pedagogisch klimaat waarin de kinderen
zich prettig voelen, is net zo belangrijk.
5.2.1 Uitnodigende werkvormen
De werkvormen die je inzet, moeten de kleuters de gelegenheid geven zelf ervaringen te hebben met
het materiaal. Zij verkennen dat op een associatieve manier, en dat maakt een open en flexibele
aanpak nodig. Naarmate de kinderen meer inbreng hebben, ontstaat ‘vanzelf’ differentiatie: door de
vele gebruiksmogelijkheden van de spullen, en/of doordat je in jouw begeleiding inspeelt op de
reacties van de kinderen.
Geschikte werkvormen voor N&T in een kleutergroep:
- zoek- en verzamelactiviteiten
- waarnemingsoefeningen
- ordeningsspelletjes
- observatiekring
- ontdekhoek (tinkeren)
- buitenwerk
Ze maken het mogelijk de aandacht van de kinderen te richten en een goede balans te vinden tussen
vrijheid en structuur. Bij kleuters zijn de executieve functies immers nog volop in ontwikkeling.
Tinkeren en vrije exploratie komen op veel punten overeen, maar:
Tinkeren bij ontwerpend leren leidt tot tastbare producten.
Vrije exploratie bij ontdekkend leren levert ontdekkingen op.
5.2.2 Werken met thema’s
Het wereldbeeld van kleuters groeit vanuit hun eigen perspectief en is dus gebaseerd op ervaringen
die voor hen nu relevant zijn. Daarom spreken thema’s die aansluiten op de werkelijkheid van alledag
de kinderen aan. Ze bieden de mogelijkheid de kinderen helemaal onder te dompelen in een wereld
die zowel herkenbaar is als waarin nog veel te ontdekken valt.
Maar pas op: er bestaat het risico van een sterk leerkracht gestuurde aanpak! Schenk genoeg
aandacht aan de interesses, behoeften en vragen van kinderen.
5.2.3 Materiaalkeuze
Een thema geeft richting aan de materiaalkeuze. Soms wordt de keuze voor materialen waarmee je
kinderen laat werken bepaald door de actualiteit. In andere gevallen kies je spullen waarvan je uit
ervaring weet dat ze kinderen boeien.
Het is meestal niet verstandig om veel materiaal tegelijk aan te bieden; dat maakt het voor
de kinderen alleen maar moeilijker om te kiezen waarmee ze willen beginnen.
5.3 Ervaringen delen en verdiepen
Laat de kinderen die exploreren geregeld weten dat ze goed bezig zijn, ze voelen zich dan gezien en
gewaardeerd. Als je samen met de kinderen iets van hun ontdekkingen vastlegt, geef je aan dat je er
waarde aan hecht en voelen ze zich serieus genomen. Er zijn verschillende manieren voor het delen,
verdiepen en afronden van activiteiten:
- Je legt vragen vast om later op terug te komen, en je noteert opvallende uitspraken en
kernwoorden die je in de loop van de dag opvangt.
3
, Samenvatting praktische didactiek
- Een en ander levert ook stof op voor een gezamenlijke terugblik in de grote kring, bijv. met
het resultaat van verzamel-, ordenings- en maakactiviteiten. In de kring kunnen de kinderen
op verhaal komen, hun ervaringen delen, elkaar bevragen, en elkaar op ideeën brengen. Ze
staan stil bij hoe er gewerkt is, wat ze eraan beleefd hebben en wat het heeft opgeleverd.
- Bij de afsluiting van een thema bespreek je wat elk kind graag aan zijn portfolio toegevoegd
wil zien.
H6 – Beleving van natuur en techniek
Subjectieve relaties met verschijnselen, organismen of dingen worden ‘beleving’ genoemd. Bij deze
emotionele betrokkenheid speel behalve hoofd en handen, ook het hart mee. Beleving heeft veel
invloed op het leren. Beleving van N&T gebeurt pas in situaties waarbij activiteiten gevoelens
losmaken, en dat gebeurt niet altijd.
De bedoeling van dit hoofdstuk is dat je begrijpt waardoor kinderen relaties ontwikkelen met
planten, dieren en dingen uit hun omgeving.
6.1 Natuurbeleving voor jong en oud
Natuur raakt mensen via hun zintuigen, hun hart en hun ziel. Dat geldt voor landschappen, voor
planten, voor natuurverschijnselen en vooral voor dieren. Verschillen in beleving tussen volwassenen
en kinderen zijn niet altijd aanwijsbaar.
Landschappen
Misschien doordat we niet meer rechtstreeks afhankelijk zijn van de natuur, tonen we ons vooral
gevoelig voor de esthetische of romantische beleving van natuur. Deze vormen van beleving komen
pas in de puberteit tot ontwikkeling.
Mensen hebben van nature zowel de behoefte om te begrijpen als om te verkennen en
uitdagingen aan te gaan. Een gestructureerde omgeving bied overzicht en inzicht, maar mensen
ervaren zo’n omgeving alleen als zeer bevredigend wanneer ze daarnaast toch geregeld wat nieuws
te ontdekken of te beleven valt.
Natuurlijke landschappen maken vaak zo’n overzichtelijke indruk, terwijl ze toch heel
gevarieerd zijn. Veel stadswijken zijn wel gestructureerd, maar daar is te weinig te ontdekken: door
gebrek aan variatie ontbreekt de uitdaging.
Planten
Mensen staan er niet altijd bij stil dat ook planten gedachten en gevoelens kunnen oproepen en
meer of minder belevingswaarde hebben.
- Groenten en fruit maken in onze cultuur uit van het normale voedingspatroon. Dat niet
iedereen de voedingsadviezen opvolgt, heeft vooral te maken met verschil in waardering.
Ook genotsmiddelen hebben vaak een plantaardige oorsprong: van chocolade tot wijn. De
verleidingskracht van deze producten wordt in reclames handig gekoppeld aan
levensvreugde.
- Veel mensen halen de natuur in de vorm van planten in huis, want dat is gezellig. Een
bloemetje kan de feestvreugde verhogen en een zieke opbeuren, mensen waarderen het als
ze een boeket of bloemstuk krijgen.
- Volwassenen kennen aan bepaalde bloemen en planten een symbolische waarde toe, bijv. de
kerstboom en de rode roos voor de liefde en genegenheid.
Natuurverschijnselen
Deze laten jong en oud ook onberoerd. Een regenboog, onweer, een klamme zomernacht en het
noorderlicht: je geniet ervan, en als je er hinder van ondervindt, probeer je jezelf ertegen te
beschermen.
4